Art. 67 Pensioenwet
Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
   1.De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

   2.De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.

   3.De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen afkopen indien:
      a. de nabestaande daarmee instemt; en
      b. indien de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag.

   4.Artikel 66, zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Memorie van Toelichting
Als gevolg van artikel 66 is de kans dat er kleine partnerpensioenen in de administratie van de pensioenuitvoerder blijven bestaan niet zo groot. Bovendien worden partnerpensioenen in toenemende mate op risicobasis gesloten zodat bij beëindiging van het deelnemersschap geen aanspraken meer blijven bestaan. Mocht er desondanks een klein partnerpensioen tot uitkering komen, dan voorziet dit artikel in het recht van de pensioenuitvoerder om dit kleine pensioen binnen zes maanden na de ingang ervan, dus bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, af te kopen. Op grond van de PSWbestaat die mogelijkheid ook al. De termijn van zes maanden is opgenomen om te voorkomen dat de pensioenuitvoerder het pensioen laat ingaan en dan later alsnog op een willekeurig moment besluit tot afkoop over te gaan. Dan kan dan alleen als de partner daarmee instemt.
Dit artikel heeft betrekking op de partner en de wees. De mogelijkheid om op een later tijdstip af te kopen - zo blijkt uit het derde lid - ziet op zowel het partnerpensioen als op het eventuele wezenpensioen. Daarbij is de instemming van de partner bepalend en is de hoogte van het partnerpensioen bepalend voor de vraag of het partnerpensioen en het wezenpensioen afgekocht kunnen worden. Het artikel beoogt niet een wezenpensioen in het kader van afkoop van kleine pensioenen apart (dus los van het partnerpensioen) te toetsen. Het wezenpensioen loopt dus als het ware in die afkoop mee. Als het partnerpensioen te groot is om af te kopen, en dus periodiek wordt uitbetaald moet ook het wezenpensioen periodiek worden uitbetaald.
« terug
Pensioenwet: