|
|
|
1.Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid;
c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt.
2.Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
| |
Op basis van dit artikel geldt dat het niet is toegestaan om te beschikken
over een pensioenrecht of aanspraak door deze bijvoorbeeld aan een
ander over te dragen, te verpanden, te belenen of te schenken, tenzij er
sprake is van de in a t/m c omschreven situaties. Wanneer een dergelijke
beschikkingshandeling desondanks wordt verricht, is deze nietig en wordt
dus niet geacht te hebben plaatsgevonden. Deze uitzonderingen houden
verband met de noodzaak de claim van de fiscus te beschermen (zie
onderdeel a), met de wens tot overdracht van het partnerpensioen na
overlijden van een deelnemer in geval van scheiding (zie onderdeel b) of
de mogelijkheid tot het afgeven van een herroepelijke volmacht (zie
onderdeel c).
Onderdeel a
De mogelijkheid van een zogenaamd conserverend beslag is met ingang
van 1 januari 2001 opgenomen in artikel 32, tweede lid, van de PSW. Deze
heeft betrekking op de situatie waarin een pensioengerechtigde emigreert
en er sprake is van waardeoverdracht aan een op grond van de loonbelasting
kwalificerende buitenlandse pensioenuitvoerder, die niet aan de te
stellen voorwaarden inzake informatieverstrekking en het stellen van
zekerheid voldoet. Voor de aldus verschuldigde belasting zal in beginsel
uitstel van betaling worden verleend zolang met betrekking tot het
pensioen geen niet toegelaten handeling, zoals afkoop, vervreemding of
zekerheidstelling wordt verricht.
In een aantal gevallen zal de belastingplichtige hiervoor zekerheid moeten
stellen. Om te voorkomen dat die zekerheidstelling een beperking zou
vormen voor de overdracht van pensioenkapitaal naar het buitenland
wordt de mogelijkheid geboden om het pensioenkapitaal te verpanden
aan de belastingdienst. Die verpanding zal vervolgens in een overeenkomst
tussen de belastingdienst, de buitenlandse pensioenuitvoerder en
de betrokken deelnemer worden gerealiseerd.
Het betreft hier geen recht, maar een plicht van de aanspraak- of pensioengerechtigde
om te vervreemden.
Onderdeel b
Op grond van de PSW bestond al de mogelijkheid voor de partners om in
het kader van een scheiding een afwijkende afspraak te maken over het
bijzondere partnerpensioen. Daartoe moeten de partners op grond van
artikel 8a, derde lid, PSW hun afspraak hierover in hun huwelijkse voorwaarden
of het scheidingsconvenant vastleggen en kan een afwijkende
afspraak alleen gemaakt worden wanneer de pensioenuitvoerder bereid is
het daaruit voortvloeiende gewijzigde risico te dekken. Gebleken is in de
praktijk dat soms ná het overlijden van de deelnemer blijkt dat zijn
gewezen partners onderling een andere afspraak willen maken over de
verdeling van het partnerpensioen. Het nu voorgestelde artikel 57,
zevende lid, biedt daarvoor de mogelijkheid.
Onderdelen c-d-e
Deze onderdelen zijn later toegevoegd met de volgende toelichting:
Op grond van de PSW bestond zowel de mogelijkheid om de gewezen
partner als begunstigde aan te wijzen voor het gehele ouderdomspensioen
dat op het leven van de deelnemer bleef lopen of een deel daarvan
als de mogelijkheid om een deel of het geheel van het ouderdomspensioen
aan te wenden voor een ouderdomspensioen op het leven en ten
gunste van de vereveningsplichtige. (Zie artikel 3, tweede lid, van de
Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW en artikel 3 van de Afkoopregeling).
Deze regelingen waren met name bedoeld voor scheidingen
tussen 1981 en 1995. In de Pensioenwet zijn die regelingen vervallen
vanuit de gedachte dat daaraan weinig behoefte meer zou bestaan.
Omdat is gebleken dat die behoefte wel bestaat wordt voorgesteld om
alsnog dergelijke regelingen op te nemen en daartoe de onderdelen d en
e toe te voegen. Met de toevoeging van onderdeel c wordt duidelijker tot
uitdrukking gebracht dat de Pensioenwet uiteraard de ruimte biedt voor
pensioenverevening op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij
scheiding.
Lid 2
De mogelijkheid om een herroepelijke volmacht af te geven was ook in de
PSW opgenomen. De volmacht kan alleen worden afgegeven indien er
sprake is van een ingegaan pensioen. Het is weinig zinvol om een herroepelijke
volmacht af te geven met betrekking tot een aanspraak. In de
wettelijke sociale zekerheid bestaat eveneens de mogelijkheid om een
herroepelijke volmacht af te geven inzake de uitkering (vergelijk artikel 26,
tweede lid, van de AOW, artikel 59, tweede lid, van de Anw en artikel 40,
tweede lid, van de WW). De figuur van de volmacht is in het BW geregeld
in artikel 3:60. De volmachtverlener (een pensioengerechtigde) kan aan
een derde de bevoegdheid geven om in zijn naam de uitkering te
ontvangen. Omdat er uitsluitend sprake kan zijn van een herroepelijke
volmacht, kan de pensioengerechtigde te allen tijde de volmacht intrekken
en zijn uitkering weer zelf ontvangen.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het onderhavige artikel niet
belemmert dat er beslag kan worden gelegd op een pensioenaanspraak of
pensioenrecht. Beslag is geen beschikkingshandeling van de aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde, maar van een schuldeiser.
|
|
|