Memorie van Toelichting Art. 62 Pensioenwet
Keuzemogelijkheden andere vormen van uitruil
Naast het keuzerecht dat in artikel 60 en 61 is verwoord, zijn er net als op grond van artikel 2c PSW nog andere keuzemogelijkheden denkbaar zoals het vervroegen of uitstellen van ouderdomspensioen of de mogelijkheid om te kiezen voor een hoog-laagvariant. Het onderhavige artikel is ook van toepassing op pensioenaanspraken uit hoofde van vrijwillige pensioenregelingen. Het onderhavige artikel heeft evenals artikel 60 en 61 een relatie met artikel 79. Artikel 79 heeft betrekking op de plicht tot waardeoverdracht van de pensioenuitvoerder die voortvloeit uit de gebruikmaking van de keuzemogelijkheid op grond van het onderhavige artikel. Evenals bij het keuzerecht op basis van artikel 60 en 61 geldt de eis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en de eis tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Er zal in verband met deze keuzemogelijkheden een uitruil of opbouwkeuzevoet moeten worden vastgesteld.

Hoe meer keuzemogelijkheden er zijn, des te meer van dergelijke voeten zullen moeten worden bepaald. Zo kan een regeling bijvoorbeeld voorzien in een ruilvoet voor uitstel of vervroeging en een ruilvoet voor het omruilen van ouderdomspensioen in partnerpensioen.

Overigens kan de uitruilvoet bij vervroegen of uitstellen op verschillende factoren betrekking hebben afhankelijk van de wijze waarop in een regeling de gelijke behandeling van mannen en vrouwen is geregeld.

Om gelijke behandeling te realiseren zijn bij premie- en kapitaalovereenkomsten twee methoden toegestaan:
1.door in de opbouwfase rekening te houden met het verschil in m/v door vrouwen een groter kapitaal te laten opbouwen respectievelijk een hogere premie ter beschikking te stellen. In dat geval dient wanneer het kapitaal in een periodieke uitkering wordt omgezet, gewerkt te worden met sekse-afhankelijke tarieven;
2.door in de opbouwfase géén rekening te houden met het verschil tussen m/v. Mannen en vrouwen krijgen daardoor een gelijk kapitaal (in beginsel) op pensioendatum. In dat geval moet gewerkt worden met sekseneutrale tarieven bij het omzetten van het kapitaal in een periodieke uitkering.

Ad 1. Bij de eerste methode zal bij uitstel aan vrouwen extra kapitaal moeten worden toegekend ten opzichte van mannen, waarbij dit extra kapitaal oploopt naarmate meer uitgesteld wordt.

Reden is dat mannen en vrouwen een verschillende levensverwachting hebben, maar dit verschil een andere verhouding krijgt naarmate meer uitgesteld wordt. Stel dat op leeftijd 65 de kapitalen van mannen «uitgesmeerd » moeten worden over 14 jaar en die van vrouwen over 18 jaar. De mate dat vrouwen een hoger kapitaal hebben opgebouwd moet gebaseerd zijn op de verhouding tussen de gemiddelde verwachte leeftijd van mannen t.o.v. de gemiddelde verwachte leeftijd van vrouwen. Dit is 18/14=1,28.

Als men twee jaar zou uitstellen, verandert deze verhouding. Immers, vrouwen leven dan nog gemiddeld 16 jaar en mannen 12 jaar. De verhouding wordt dan 16/12 = 1,33. Naarmate men meer uitstelt, moeten vrouwen relatief meer extra kapitaal krijgen. Dat resulteert in een tabel met verschillende uitstel- en vervroegingstermijnen. Als bij een keuze voor uitstel van de deelnemer deze correctie op het kapitaal op de datum van de richtleeftijd wordt gemaakt (in dit voorbeeld leeftijd 65), kan vervolgens het gecorrigeerde kapitaal gewoon worden belegd tot aan de uitgestelde pensioendatum. Bij vervroeging werkt het juist andersom. Daarbij moet het kapitaal bij vrouwen verminderd worden ten gunste van mannen.

Ad 2. Als in de opbouwfase geen rekening is gehouden met het verschil tussen m/v, dan moet dat in de uitkeringsfase gebeuren. Om bij het voorbeeld te blijven: zowel mannen als vrouwen hebben b.v. een kapitaal van 110 000 euro opgebouwd. Op basis van een sekseneutrale tabel wordt hiervan een uitkering ingekocht. Dat betekent dat er zowel bij mannen als bij vrouwen vanuit gegaan wordt dat men gemiddeld 16 jaar leeft. Bij twee jaar uitstel zou het kapitaal uitgesmeerd moeten worden over 14 jaren. Mannen en vrouwen worden dan nog steeds gelijk behandeld.

De in het tweede lid geformuleerde instemmingseis is iets anders geformuleerd dan de instemmingseis die in artikel 60, zesde lid, is opgenomen, omdat niet elke keuzemogelijkheid gevolgen zal hebben voor het partnerpensioen.

Op grond van de PSW zijn nadere regels gesteld in het Besluit gelijke behandeling bij pensioenen en worden op grond van het zesde lid van dit artikel eveneens regels gesteld.

« terug
Pensioenwet: