Art. 19 Pensioenwet
Wijziging pensioenovereenkomst
Een werkgever kan de pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer wijzigen indien de bevoegdheid daartoe schriftelijk in de pensioenovereenkomst is opgenomen en er tevens sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

Artikel 20. Gevolgen van wijziging van een pensioenovereenkomst
In geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst worden de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134.


Memorie van Toelichting
Deze bepaling is geënt op artikel 613 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een werkgever slechts een beroep kan doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

Anders dan artikel 7:613 BW, geldt de onderhavige bepaling ook voor ambtenaren. Indien er in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst afspraken gemaakt worden over de inhoud van de pensioenregeling, welke een wijziging van de pensioenovereenkomst inhouden, dan worden individuele werknemers daardoor overigens wel gebonden zonder dat zij met die wijziging hoeven in te stemmen.

Toelichting op art. 20: Gevolgen van wijziging van een pensioenovereenkomst
Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat de pensioenovereenkomst voor een of meer werknemers of zelfs alle werknemers gewijzigd wordt, bijvoorbeeld van een uitkeringsovereenkomst in een premieovereenkomst. In dat voorbeeld moeten de op basis van de uitkeringsovereenkomst opgebouwde aanspraken in stand blijven. Dat geldt zowel voor aanspraken op ouderdomspensioen als voor aanspraken op partnerpensioen voor zover daarbij sprake is van opbouw. Wanneer dat niet het geval zou zijn, zou er feitelijk ook in strijd met het afkoopverbod (zie artikel 59) en met het verbod tot vervreemding (artikel 58) worden gehandeld. In dit artikel wordt het begrip «opgebouwde» in plaats van «verworven» gebruikt om aan te geven dat deze bepaling geen betrekking heeft op pensioenaanspraken die op risicobasis zijn verzekerd. Dat betekent overigens wel dat wanneer bijvoorbeeld een partnerpensioen op opbouwbasis wordt omgezet in een partnerpensioen op risicobasis, de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen niet aangetast mogen worden. Het artikel geldt zowel voor uitkerings-, kapitaal- als premieovereenkomsten. Wanneer er sprake is van een premieovereenkomst kan er uiteraard sprake zijn van een daling van de waarde van de beleggingen en daartegen beschermt het onderhavige artikel niet. De geboden bescherming geldt ook niet in de situatie dat tegelijkertijd met de wijziging van de pensioenovereenkomst de in artikel 124 omschreven kortingsregeling wordt toegepast. Tevens geldt een uitzondering op het principe van het behoud van de opgebouwde aanspraken wanneer via interne waardeoverdracht de waarde van oude aanspraken wordt ingebracht op basis van de nieuwe pensioenovereenkomst onder de garantie van actuariële gelijkwaardigheid. Dat heeft als voordeel dat niet de oude en de nieuwe pensioenregeling naast elkaar hoeven te blijven bestaan.

« terug
Meer informatie: