Art. 7 Pensioenwet
Informatie aan werknemer en aanbod pensioenovereenkomst
Dit artikel is gebaseerd op de inhoud van artikel 655, eerste lid, onderdeel j, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 2, tweede lid, van de PSW. Met het genoemde artikel in de PSW is beoogd om de bewijspositie van de werknemer te versterken in de situatie dat de werkgever de werknemer niet informeert over zijn positie. Sinds de invoering van artikel 7:655, ter implementatie van de richtlijn nr. 91/533/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende informatie van de werknemer over zijn arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, is de kans dat daarover onduidelijkheid bestaat aanzienlijk verkleind.

Het onderhavige artikel geldt ook in geval van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op basis van een verplichtstelling. Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, geldt immers een gelijkstelling. In geval van een verplichtstelling heeft de werkgever weliswaar niet de vrijheid om géén aanbod tot een pensioenovereenkomst te doen en heeft de werknemer weliswaar niet de vrijheid om niet aan de pensioenregeling deel te nemen, maar ook in dat geval zijn de in dit artikel geformuleerde informatieverplichtingen van de werkgever voor de werknemer van belang.

In paragraaf 2.2. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is nader ingegaan op het tot stand komen van een pensioenovereenkomst. Anders dan artikel 655, eerste lid, onderdeel j, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geldt artikel 6 van het wetsvoorstel tevens voor ambtenaren. De werknemer kan zich jegens de werkgever op deze bepaling beroepen en het aanbod aanvaarden. De inhoud van de pensioenovereenkomst is dan identiek aan die van de pensioenovereenkomsten gesloten met de genoemde groep van personen. Wanneer de werknemer het aanbod niet aanvaardt, komt er geen pensioenovereenkomst tot stand. De termijn van een maand na de aanvang van werkzaamheden is gebaseerd op artikel 655, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek Met de zinsnede «en zo ja, op welke termijn het aanbod wordt gedaan» wordt beoogd te voorkomen dat de werkgever kan volstaan met de mededeling dat er – in de toekomst – een aanbod zal worden gedaan.

Het eerste lid voorziet in de situatie dat de werkgever een pensioenregeling heeft op het moment dat een werknemer zijn werkzaamheden begint. Het tweede lid voorziet in de situatie dat de werkgever pas een pensioenregeling gaat treffen nadat de werknemer zijn werkzaamheden is gestart. Een dergelijke situatie is met name bij startende werkgevers denkbaar.

Het derde lid betreft de situatie waarin de verwerving van pensioenaanspraken niet vanaf het tijdstip van het sluiten van de pensioenovereenkomst begint. Dan moet de werkgever de werknemer hierover informeren. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om iemand met een salaris dat onder de franchise ligt. In dat geval kan er ook geen sprake zijn van een vermoeden van een pensioenovereenkomst als omschreven in het eerste lid. Het vierde lid is zo geformuleerd dat er een niet door middel van tegenbewijs te weerleggen fictie (vergelijkbaar met artikel 2, tweede lid, van de PSW) ontstaat, wanneer de werkgever verzuimt de werknemer tijdig te informeren. De werkgever wordt dan geacht een onherroepelijk aanbod te hebben gedaan, dat wil zeggen dat de werkgever dit aanbod niet meer kan intrekken, zolang de werknemer behoort tot een groep van personen aan wie de werkgever al een aanbod tot een pensioenovereenkomst heeft gedaan.

Naast de in dit artikel opgenomen schriftelijke informatieverplichting heeft de werkgever op grond van artikel 20 de verplichting om de pensioenuitvoerder schriftelijk informatie over bepaalde onderdelen van de pensioenregeling te laten verstrekken. Met het verstrekken van die informatie is door de werkgever ook aan de informatieverplichting van het onderhavige artikel voldaan, mits die informatie dan ook schriftelijk binnen een maand na de aanvang van de werkzaamheden wordt verstrekt. Uiteraard mag de informatie ook eerder worden verstrekt. De in de artikelen 6 en 20 gestelde termijnen met betrekking tot de informatieverplichting zijn niet identiek. De termijn van het onderhavige artikel is korter omdat het om een beperktere informatieplicht gaat.

Gesteld zou kunnen worden dat het vierde lid geen betekenis heeft in de situatie waarin sprake is van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en de werkgever verzuimt om de informatie te verstrekken. Die werkgever is echter wel aansprakelijk voor de schade die uit een dergelijk verzuim kan voortvloeien, bijvoorbeeld wanneer de werknemer zelf een overbodige privé-verzekering sluit omdat hij niet geïnformeerd is.

« terug