Een groot deel van de regels in het Deel Gedragstoezicht financiële
ondernemingen is gericht op de bescherming van de cliënt onderscheidenlijk
consument in zijn relatie met een financiële onderneming. Een
belangrijk uitgangspunt ten aanzien van het opstellen van regels terzake is
dat de cliënt en consument een eigen verantwoordelijkheid hebben bij de
aanschaf van financiële producten. De regelgeving is erop gericht om de
cliënt en consument in staat te stellen zich een weloverwogen oordeel te
vormen over een bepaald product en een bepaalde vorm van dienstverlening.
Een terugkerende eis die aan alle vormen van dienstverlening
wordt gesteld is derhalve dat de financiële onderneming adequate
informatie geeft over haar producten en diensten. Van de cliënt of
consument mag worden verwacht dat hij zich verdiept in deze informatie.
Bij het aanbieden van de informatie moet de financiële onderneming uit
kunnen gaan van een gemiddelde cliënt of consument.
Kenmerken gemiddelde consument
Wat zijn de kenmerken van de gemiddelde cliënt of consument? Neemt
men als uitgangspunt een goedgelovige cliënt of consument die zich niet
verdiept in wat hij koopt en (daardoor) eenvoudig te misleiden is, dan
betekent dit dat de eis aan een financiële onderneming om zodanige
informatie te verstrekken dat de cliënt of consument zich een adequaat
oordeel kan vormen, onuitvoerbaar en zonder betekenis is. Immers, welk
type informatie deze cliënt of consument ook krijgt aangeboden, hij zal die
niet bestuderen en de waarschuwingen daarin niet lezen. De «goedgelovige
cliënt» of «goedgelovige consument» als uitgangspunt nemen
zou leiden tot een systeem waarbij van de financiële onderneming wordt
verlangd dat zij, en niet de cliënt of consument, de afweging maakt of een
bepaald product zou moeten worden aangeschaft. Anders gezegd, er zou
voor alle financiële producten een adviesplicht ontstaan. Dit zou echter tot
een aanzienlijke kostenstijging van alle financiële producten leiden en
fundamenteel de verantwoordelijkheden van financiële onderneming en
cliënt of consument verkeerd verdelen.
Zeker kennisniveau mag worden verondersteld
In het voorstel is als uitgangspunt genomen dat de gemiddelde cliënt of
consument bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen om
aldus na te gaan wat de kenmerken en risico’s van een financieel product
zijn en om te achterhalen of het product voor hem geschikt is. Bij het
opstellen van de informatie mag de financiële onderneming ervan uitgaan
dat de cliënt of consument in staat is zijn eigen financiële positie in kaart
te brengen. Dit neemt niet weg dat in specifieke gevallen, met name bij
complexe producten, van de financiële onderneming mag worden
verlangd dat zij aangeeft voor welk type cliënt of consument het product
geschikt is (het is dan echter aan de cliënt of consument om zelfstandig te
beoordelen welk type cliënt of consument hij is). Dit betekent dus dat de
financiële onderneming bij het opstellen van standaardinformatie een
zeker kennisniveau als uitgangspunt mag nemen. Indien overigens een
financiële onderneming haar informatieverstrekking specifiek richt op een
bepaalde doelgroep, dan kan van haar verwacht worden dat zij haar
informatieverstrekking afstemt op het kennisniveau van deze doelgroep.
Van de cliënt of consument die niet in staat is zijn eigen financiële
positie in kaart te brengen mag in ieder geval worden verwacht dat hij
beseft hiertoe niet in staat te zijn. Het gaat te ver om de financiële
consumenten die een product aanschaffen waarvan zij, ondanks adequate
informatievoorziening, de implicaties niet doorzien. Dergelijke cliënten en
consumenten zullen competente hulp moeten zoeken. Deze kan worden
gevonden in het informele circuit (familie en kennissen) of in het
professionele circuit (aanbieders, tussenpersonen, adviseurs). Op deze
laatste vorm van hulpverlening zijn de regels van het voorstel ter
bescherming van de cliënt en consument van toepassing.
Bij advies is verantwoordelijkheid cliënt beperkter
De eigen verantwoordelijkheid van de cliënt en consument is beperkter
indien de financiële onderneming de cliënt of de consument adviseert. In
dat geval raadt de financiële onderneming immers de cliënt of de
consument een specifiek product aan. Bij het geven van advies hoort de
verantwoordelijkheid om na te gaan of het product ook bij de cliënt of
consument past. De onderneming claimt immers over voldoende
deskundigheid te beschikken om deze verantwoordelijkheid waar te
maken. Zij zal dan actief bij de cliënt of de consument moeten nagaan wat
zijn behoefte en financiële positie is en erop moeten toezien dat het
product ook bij het profiel van de cliënt of consument aansluit. De cliënt of
consument is overigens wel zelf verantwoordelijk voor de beslissing die
hij neemt op basis van het advies en is bovendien gehouden om
gegevens te verstrekken die nodig of nuttig kunnen zijn voor het advies.
In een enkel geval wordt in het gedragstoezicht een uitzondering
gemaakt op de hierboven beschreven verantwoordelijkheidsverdeling.
Indien de dienstverlening van een beleggingsonderneming zich uitstrekt
tot, kortweg, complexe financiële instrumenten, dient zij na te gaan of de
cliënt in staat is om zonder advies gebruik te maken van haar diensten en
moet zij de klant een waarschuwing geven indien zij meent dat dit niet het
geval is (artikel 4:24). In hetzelfde artikel is ook de mogelijkheid gecreëerd
om andere producten of diensten aan te wijzen waarvoor een financiële
onderneming een dergelijke test zou moeten doen alvorens het product of
de dienst aan de cliënt of consument zou mogen worden geleverd.
|