Memorie van Toelichting
Vrijwillige voortzetting
Vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling is aan de orde indien een werknemer na beëindiging van het dienstverband in verband met ontslag, de pensioenregeling voor eigen rekening wil voortzetten. Aangezien het gaat om een voortzetting van de pensioenregeling uit het dienstverband tussen de werkgever en de werknemer, gaat dit wetsvoorstel er vanuit dat werkgever en werknemer degene zijn die beslissen of de mogelijkheid wordt geboden tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling. Werkgever en werknemer kunnen daarover afspraken maken in de pensioenovereenkomst. Daarbij gaat het om de periode gedurende welke de pensioenregeling vrijwillig kan worden voortgezet en de premie die de werknemer daarvoor moet betalen (doorsneepremie of actuariële premie).

Alleen als vrijwillige voortzetting onderdeel vormt van de pensioenovereenkomst, kan de pensioenuitvoerder de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting bieden. Als werkgever en werknemer in de pensioenovereenkomst geen afspraken hebben gemaakt over de vrijwillige voortzetting, kan de pensioenuitvoerder aan een gewezen deelnemer niet de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting bieden.

In de Regeling taakafbakening pensioenfondsen (Stcrt. 22 december 2000, nr. 249) is een grens van drie jaar opgenomen voor de vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling bij een pensioenfonds. Dit wetsvoorstel sluit voor wat betreft de grens aan de duur van de vrijwillige voortzetting aan bij deze drie jaar (zie artikel 54). In dit wetsvoorstel geldt deze grens zowel voor pensioenfondsen als voor verzekeraars. De regering is namelijk van mening dat de relatie met het oude dienstverband na 3 jaar te ver «verwaterd» is om deze nog als tweedepijlerregeling voort te zetten. Dat geldt zowel voor de vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling die wordt uitgevoerd door een pensioenfonds als voor de vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling die wordt uitgevoerd door een verzekeraar. Wel mag een verzekeraar de deelnemer na het verstrijken van deze drie jaar in de gelegenheid stellen om een nieuwe verzekering te sluiten. Bij die verzekering speelt de voormalige werkgever geen rol, en is de deelnemer zelf de verzekeringnemer. Een dergelijke nieuwe verzekering is een derde pijlerregeling, en valt derhalve niet onder de Pensioenwet. De verzekeraar dient de deelnemer daar op te wijzen. Pensioenfondsen kunnen een deelnemer na drie jaar vrijwillige voortzetting, overeenkomstig de Regeling taakafbakening pensioenfondsen, niet de mogelijkheid bieden om de pensioenregeling voort te zetten.

De maximumduur van 3 jaar voor vrijwillige voortzetting geldt, overeenkomstig de Regeling taakafbakening pensioenfondsen, niet voor voortzetting in geval van arbeidsongeschiktheid of voortzetting op grond van een individueel of collectief afgesproken regeling tussen werkgever en werknemer zoals afvloeiingsregelingen, wachtgeldregelingen of VUT-regelingen.

Ten aanzien van de vrijwillige voortzetting is in dit wetsvoorstel tevens vastgelegd dat een verzoek om vrijwillige voortzetting binnen drie maanden na het einde van het dienstverband moet worden aangevraagd. Aangezien het gaat om een vrijwillige voortzetting die aansluit op de deelname in de pensioenregeling op grond van de arbeids- en pensioenovereenkomst, ligt het voor de hand dat het verzoek voor vrijwillige voortzetting ook zo spoedig mogelijk na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en pensioenovereenkomst plaatsvindt.

« terug
Pensioenwet: