Onder ouderdomspensioen wordt de geldelijke uitkering verstaan die
bedoeld is als inkomensvoorziening bij ouderdom. De definitie van ouderdomspensioen
is zodanig gekozen, dat in principe alle pensioenuitkeringen
die werkgever en werknemer overeenkomen met het oog op de oude
dag eronder vallen, zowel de uitkeringen die bedoeld zijn als tijdelijke
inkomensvoorziening, voorafgaand aan de levenslange pensioenuitkering,
als de pensioenuitkeringen die bedoeld zijn als inkomensvoorziening tot
aan de dood.
In de praktijk wordt het merendeel van de pensioenen, zeker als het om
ouderdomspensioen gaat, levenslang uitbetaald. Overwogen is daarom in
de definitie van ouderdomspensioen te spreken over «...geldelijke levenslange
uitkering...». Daar is van afgezien om te voorkomen dat ouderdomspensioenen
die niet resulteren in een levenslange uitkering (maar in een
uitkering ineens of bijvoorbeeld een uitkering die maximaal 15 jaar loopt)
niet onder de reikwijdte van deze wet vallen. Ook dergelijke overeenkomsten
dienen onder de werking van de wet te vallen.
Daarom wordt het woord levenslang niet in de definitie gebruikt.
Wel wordt in de wet (in hoofdstuk 3 van het algemeen deel) als norm
opgelegd dat ouderdomspensioen levenslang moet zijn. Werkgever en
werknemer zijn niet verplicht om ouderdomspensioen overeen te komen,
maar indien zij dit doen ligt het vanuit de optiek van bescherming van de
werknemer in de rede dat het ouderdomspensioen voortduurt totdat de
gepensioneerde overlijdt. Om die reden is er in de wet voor
gekozen om dwingend voor te schrijven dat ouderdomspensioen levenslang
moet zijn. Tijdelijk ouderdomspensioen blijft mogelijk voorzover het
aansluitend gevolgd wordt door een levenslang ouderdomspensioen. De
expliciete eis dat de uitkering voor ouderdomspensioen levenslang duurt,
is nieuw ten opzichte van de PSW.
In de definitie van ouderdomspensioen worden de werknemer en de
gewezen werknemer als begunstigde voor de uitkering genoemd. Onder
gewezen werknemer wordt hier zowel degene met een aanspraak (slaper)
als degene met een recht (de gepensioneerde) verstaan. In de definitie is
het begrip «geldelijke» opgenomen omdat een uitkering in natura, een
uitkering in beleggingseenheden of gebaseerd op beleggingseenheden
niet als pensioen in de zin van de wet wordt aangemerkt. In de definitie is
het begrip «vastgestelde» opgenomen om te benadrukken dat de hoogte
van de uitkering vanaf de pensioendatum moet vaststaan. De hoogte mag
dus na ingang niet meer variëren op basis van een onzekere factor. Voorzover
het gaat om pensioen in de vorm van overeengekomen voorwaardelijke
toeslagverlening, dient de toeslag «vastgesteld» te zijn vanaf het
moment van daadwerkelijke verlening. Dus na toekenning van de vooraf
voorwaardelijk overeengekomen toeslag, mag de hoogte niet meer
variëren. De gepensioneerde moet uiterlijk vanaf de pensioendatum zekerheid
hebben over de hoogte van de uitkering, uitgedrukt in euro’s. Ten
aanzien van pensioen geldt, evenals ten aanzien van loon, dat de voldoening
van het pensioen geschiedt in Nederlands wettig betaalmiddel (zie
artikel 10). Bij loon bestaat de mogelijkheid om het loon in andere
bestanddelen dan geld vast te stellen. Bij pensioen ontbreekt die mogelijkheid.
Een voorziening in een andere vorm dan geld is geen pensioen in de
zin van deze wet.
Een afspraak waarbij de werknemer vanaf de pensioendatum een uitkering
in vreemde valuta zou krijgen, is niet toegestaan.
Zoals in de toelichting bij de definities van de begrippen gepensioneerde,
pensioengerechtigde en aanspraakgerechtigde wordt opgemerkt, geldt
dat een ouderdomspensioen soms gedeeltelijk aan een ander dan de
gepensioneerde wordt uitbetaald, namelijk wanneer er in het kader van de
Wet verevening pensioenrechten bij scheiding moet worden uitgekeerd
aan de tot verevening gerechtigde echtgenoot. De verplichting daartoe
vloeit echter voort uit de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en
niet uit de pensioenovereenkomst zelf. Daarom is er voor gekozen in de
definitie van ouderdomspensioen de vereveningsgerechtigde partner (met
een aanspraak of recht op uitbetaling of een geconverteerd(e) aanspraak
of recht) niet als begunstigde te noemen.
|