|
|
|
Uitgangspunt van de wet is de pensioenovereenkomst die een
werkgever met zijn werknemer(s) sluit. Bij de totstandkoming van de
pensioenovereenkomst spreken werkgever en werknemer(s) ook over de
uitvoering van de pensioenovereenkomst. Daarbij komt onder andere aan
de orde welke pensioenuitvoerder de pensioenovereenkomst zal uitvoeren,
welke afspraken met de pensioenuitvoerder worden gemaakt, etc.
De werkgever is vervolgens verplicht om de uitvoering van de pensioenovereenkomst
onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. Dit wordt de
onderbrengingsplicht genoemd. Door de onderbrengingsplicht ontstaan
er, naast de rechtsverhouding tussen de werknemer en de werkgever, nog
twee rechtsverhoudingen: die tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder
en die tussen de werknemer en de pensioenuitvoerder. Dit
hoofdstuk gaat over de rechtsverhouding tussen de werkgever en de
pensioenuitvoerder.
De regering vindt het belangrijk dat de afspraken tussen werkgever en
pensioenuitvoerder over de uitvoering van de pensioenovereenkomst
transparant zijn. Alleen op die manier wordt voldoende duidelijk wie waarvoor
verantwoordelijk is. In beginsel zijn werkgever en pensioenuitvoerder
vrij om te bepalen wat de inhoud van die afspraken is. Wel zijn werkgever
en pensioenuitvoerder bij het maken van die afspraken gebonden
aan een aantal wettelijke voorschriften. Die wettelijke voorschriften zijn in
de eerste plaats nodig om de bescherming van de pensioenen van werknemers
te realiseren en in de tweede plaats om duidelijkheid en transparantie
te creëren over de relatie tussen werkgever en pensioenuitvoerder.
Doel van de onderbrengingsplicht is de voor pensioen bestemde gelden
af te scheiden van het vermogen van de werkgever. Op die manier wordt
gewaarborgd dat deze gelden door de werkgever niet voor andere doeleinden
dan pensioen kunnen worden aangewend en dat de voor pensioen
bestemde gelden niet verloren gaan bijvoorbeeld in geval van faillissement
van de werkgever.
De werkgever is in principe vrij om te kiezen of hij de pensioenovereenkomst
onderbrengt bij een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds
of een verzekeraar. Alleen als er door sociale partners al
afspraken zijn gemaakt over de pensioenuitvoerder, heeft de werkgever
geen keuzevrijheid ten aanzien van de pensioenuitvoerder. Dit is bijvoorbeeld
het geval bij bedrijfstakpensioenfondsen. Hier komen sociale partners,
de CAO-partijen, de inhoud van de pensioenregeling en de uitvoering
daarvan door een bedrijfstakpensioenfonds overeen. De collectief
overeengekomen pensioenregeling vormt de basis voor de pensioenovereenkomst van de werkgevers en de werknemers in de betreffende
bedrijfstak. De werkgevers dienen hun pensioenovereenkomsten vervolgens
onder te brengen bij het betreffende bedrijfstakpensioenfonds.
Alleen als het bedrijfstakpensioenfonds de werkgever vrijstelling verleent,
heeft de werkgever de mogelijkheid de pensioenovereenkomst bij een
andere pensioenuitvoerder onder te brengen. De verlening van vrijstellingen
van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is alleen onder
bepaalde voorwaarden mogelijk (zie Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000,
zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 juli 2004, Stb. 2004, 397).
Een werkgever kan de pensioenovereenkomst ook onderbrengen bij een
buiten Nederland gevestigde pensioeninstelling.
Er is geen sprake van nieuw beleid als het gaat om de
onderbrengingsplicht. Op grond van de PSW is de werkgever al verplicht
om de uitvoering van de pensioentoezegging onder te brengen bij een
externe pensioenuitvoerder. Wel veranderen de uitzonderingen op de
onderbrengingsplicht. Uitgangspunt is dat de onderbrengingsplicht geldt
voor álle pensioenovereenkomsten tussen een werkgever en een werknemer.
Er is op basis van dit wetsvoorstel slechts één uitzondering mogelijk
ten aanzien van de onderbrengingsplicht (zie paragraaf 4.2.1). De
overige uitzonderingen die de PSW kent, vervallen (zie paragraaf 4.2.2) of
betreffen pensioenovereenkomsten die door de personele en territoriale
werkingssfeer van dit wetsvoorstel buiten dit wetsvoorstel vallen (zie
paragraaf 4.2.3).
|
|
|