In paragraaf 3.3.8 is reeds beschreven dat een werkgever en een werknemer
in de pensioenovereenkomst niet mogen overeenkomen dat bij
beëindiging opgebouwde aanspraken alsnog komen te vervallen of
worden verminderd. In dit hoofdstuk wordt het complement hiervan geregeld
voorzover het de relatie tussen de deelnemer en de pensioenuitvoerder
betreft. De deelnemer behoudt jegens de pensioenuitvoerder
de opgebouwde aanspraken bij beëindiging van de opbouw op basis van
de pensioenregeling.
Inhoudelijk wordt de regelgeving ten opzichte van de PSW nauwelijks
gewijzigd. Het belangrijkste nieuwe is dat bij behoud van aanspraken in
geval van scheiding, samenwonende partners – in de zin van de pensioenregeling
– gelijk behandeld worden met gehuwde en geregistreerde partners.
Daarmee wordt invulling gegeven aan de motie van de leden
Schimmel en Van Zijl van 14 juni 2000 (Kamerstukken II 1999/2000, 26 711,
nr. 25). Voor het overige is de regelgeving rond het behoud van opgebouwde
aanspraken in deze wet op een aantal technische wijzigingen
na gelijk aan die in de PSW.
Eén van de technische wijzigingen is bijvoorbeeld dat de te behouden
aanspraak niet langer wordt berekend aan de hand van de formule voor
een tijdsevenredige aanspraak uit artikel 8, lid 2 PSW. Deze formule is in
1987 ingevoerd om te voorkomen dat bij ontslag alleen de tot dan toe
gefinancierde aanspraken behouden blijven (Kamerstukken II, 1999/2000,
19 638, nr. 3, p. 3). Uitstelfinanciering is sinds 2000 verboden. Ook is het
sindsdien verboden om niet evenredig in de tijd op te bouwen. Daarom
kan bij het recht op behoud van opgebouwde aanspraken eenvoudig
bepaald worden wat de hoogte van de aanspraken op het moment van
beëindiging is. Die aanspraken kunnen op grond van deze wet niet
worden aangetast.
Een ander element dat in deze wet verduidelijkt wordt, is behoud
van aanspraken bij premieovereenkomsten. Bij zuivere premieovereenkomsten
kan dit behoud op drie manieren worden vorm geven:
1. | Het aanwezige kapitaal wordt op het moment van beëindiging opzij
gezet en mag verder renderen tot aan de pensioendatum van de deelnemer. Daarbij belegt de pensioenuitvoerder het op moment van
beëindiging aanwezige kapitaal zoals dat gedaan zou zijn als de
gewezen deelnemer, deelnemer was gebleven. Op pensioendatum
wordt het kapitaal omgezet in een levenslange periodieke uitkering.
| 2. | Het aanwezige kapitaal wordt op het moment van beëindiging
omgezet in een kapitaalverzekering voor de deelnemer die op
pensioendatum uitkeert en vervolgens omgezet wordt in een periodieke
levenslange uitkering.
| 3. | Het aanwezige kapitaal wordt op het moment van beëindiging
omgezet in een verzekering voor een periodieke uitkering vanaf de
pensioendatum.
|
Voorzover de beschikbaar gestelde premie onmiddellijk na beschikbaarstelling
is omgezet in een aanspraak op kapitaal of een aanspraak op een
periodieke uitkering, geldt dat die aanspraak die ontstaan is uit de som
van de beschikbaar gestelde en omgezette premies, blijft behouden,
vergelijkbaar met kapitaal- respectievelijk uitkeringsovereenkomsten. De
vraag welke van deze drie mogelijkheden van behoud bij een zuivere
premieovereenkomst gekozen wordt, is primair een aangelegenheid van
de partijen die de pensioenovereenkomst afsluiten. Eventueel kunnen
daarover afspraken gemaakt worden in de pensioenovereenkomst of de
uitvoeringsovereenkomst. Als het niet in de pensioenovereenkomst of
uitvoeringsovereenkomst is vastgelegd, kan de pensioenuitvoerder
bepalen welke wijze van premievrij maken gekozen wordt.
|