Paragraaf 4.5 Memorie van Toelichting
Zeggenschap werkgever
In de adviesaanvraag aan de SER heeft het kabinet aangegeven dat bij ondernemingspensioenfondsen een spanning kan ontstaan tussen de verantwoordelijkheid van het ondernemingspensioenfonds ten aanzien van het pensioenreglement en de verantwoordelijkheid van de werkgever ten aanzien van de pensioenovereenkomst. Deze spanning kan in de eerste plaats ontstaan doordat het bestuur van een ondernemingspensioenfonds niet paritair samengesteld hoeft te zijn. De PSW bepaalt alleen dat er ten minste evenveel vertegenwoordigers van de werknemers als vertegenwoordigers van de werkgever in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds moeten zitten.

In de tweede plaats kan spanning ontstaan omdat in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds geen vertegenwoordigers van werkgeversen werknemersorganisaties zitten, maar van de werkgever en de werknemers van de onderneming. Het bestuur van ondernemingspensioenfondsen is niet het gremium waar sociale partners tot bindende afspraken over arbeidsvoorwaarden komen. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds is dan ook niet verantwoordelijk voor de inhoud en reikwijdte van de pensioenovereenkomst. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de partijen die de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen voeren.
De werkgever moet er vervolgens voor zorgen dat de pensioenovereenkomst wordt neergelegd in het pensioenreglement van het aan zijn onderneming verbonden pensioenfonds.
In de praktijk kan de werkgever deze verantwoordelijkheid onder meer nemen door zich ten aanzien van een aantal onderwerpen een vetorecht toe te eigenen. Een veto- of een instemmingsrecht is een niet aan het bestuurslidmaatschap gekoppelde, doorslaggevende beslissingsbevoegdheid van de werkgever ten aanzien van beslissingen van het bestuur van het pensioenfonds. De Tweede Kamer heeft zich een aantal jaren geleden in een motie uitgesproken tegen vetorechten (Kamerstukken II 1999/2000, 26 674, nr. 15).

De regering is van mening dat een vetorecht afbreuk doet aan de pariteitsregels ten aanzien van besturen van ondernemingspensioenfondsen. Het vetorecht doet ook afbreuk aan de eigen verantwoordelijkheden van besturen van ondernemingspensioenfondsen voor de uitvoering van het pensioenreglement, voor een deugdelijke financiering van de pensioenregeling en voor de opbouw van voldoende reserves.
Daarentegen dient de werkgever wel altijd zijn verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de inhoud van de pensioenovereenkomst en de omzetting van de pensioenovereenkomst in het pensioenreglement. Het kan niet de bedoeling zijn dat de werkgever geen andere weg open staat dan het beëindigen van de verbondenheid met het ondernemingspensioenfonds indien het bestuur een besluit neemt waarvoor de werkgever geen verantwoordelijkheid kan dragen.

De centrale vraag is nu hoe een evenwicht kan worden gevonden tussen de eigen verantwoordelijkheid van pensioenuitvoerders enerzijds en van werkgevers anderzijds, zonder dat een vetorecht voor werkgevers aan de orde is en waarbij tegelijkertijd sprake is van transparantie ten aanzien van die verantwoordelijkheden. De regering beoogt dat evenwicht in deze wet te realiseren door daaromtrent drie bepalingen op te nemen.

In de eerste plaats de bepaling dat het door de pensioenuitvoerder vast te stellen pensioenreglement in overeenstemming moet zijn met de tussen werkgever en werknemer gesloten pensioenovereenkomst.
In de tweede plaats door in de wet een algemeen verbod op vetorechten op te nemen.
In de derde plaats door het in paragraaf 4.4.1 beschreven voorschrift dat werkgever en pensioenuitvoerder afspraken moeten maken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst en dat deze afspraken moeten worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.

Het verbod op vetorechten impliceert dat de werkgever, of de werkgeversvertegenwoordiging binnen het bestuur van het pensioenfonds, geen doorslaggevende stem mag hebben en dat ook in statuten, reglementen, de uitvoeringsovereenkomst of op andere wijze niet bepaald mag worden dat ten aanzien van bepaalde beslissingen instemming van de werkgever nodig is.
Het eerste en het derde voorschrift tezamen leiden ertoe dat de werkgever geen vetorecht buiten (het bestuur van) de pensioenuitvoerder om nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij zijn verantwoordelijkheid voor de pensioenovereenkomst en de onderbrengingsplicht kan nemen, terwijl ook de pensioenuitvoerder nog steeds zijn eigen verantwoordelijkheden kan nemen. Het door de pensioenuitvoerder vastgestelde pensioenreglement moet immers overeenkomen met de pensioenovereenkomst en de in de uitvoeringsovereenkomst gemaakte afspraken.
Verder kan de pensioenuitvoerder het pensioenreglement niet zomaar eenzijdig, dat wil zeggen zonder de werkgever en de deelnemersraad te raadplegen, wijzigen. Bovendien moeten de werkgever en de pensioenuitvoerder over de andere, voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst relevante zaken, duidelijke afspraken maken, zoals bijvoorbeeld over de eventuele toeslagverlening en de omgang met eventuele tekorten en overschotten. Hierbij zullen zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun eigen verantwoordelijkheden in acht moeten nemen en daar een goed evenwicht in moeten vinden. De toezichthouder zal de uitvoeringsovereenkomst op die eigen verantwoordelijkheden toetsen (zie paragraaf 4.4.5).

De verplichting tot het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst zal er verder naar verwachting toe leiden dat de uitvoeringsovereenkomst onderdeel gaat uitmaken van het overleg tussen sociale partners over de arbeidsvoorwaarden. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de betrokken belangen goed worden afgewogen, zodat de werkgever zichzelf geen vetorecht kan en hoeft te geven.

De SER heeft aangegeven zich voor te kunnen stellen dat een werkgever zeggenschap wil hebben ten aanzien van de wijze waarop de pensioenovereenkomst wordt omgezet in het pensioenreglement, met name als het gaat om de voor zijn rekening komende financiële consequenties van reglementswijzigingen of andere ontwikkelingen. De regering onderschrijft dit en is van mening dat de werkgever deze zeggenschap in de uitvoeringsovereenkomst ook kan realiseren zonder dat hij daarvoor een vetorecht hoeft te bedingen. De werkgever zal in de uitvoeringsovereenkomst afspraken moeten maken over het bij hem in rekening brengen van de kosten van de regeling. Bij een pensioenfonds geldt daarbij dat primair een premie op kostendekkend niveau wordt vastgesteld. Bij tegenvallende ontwikkelingen bij de beleggingen kunnen de inkomsten van een pensioenfonds tekortschieten. Voor dat geval kunnen in de uitvoeringsovereenkomst eventueel afspraken worden gemaakt over het bijstorten van de werkgever. Denkbaar is dat wordt vastgelegd dat de premie verder mag stijgen, maar dat die stijging wel aan bepaalde maxima gebonden is (zie paragraaf 6.7 over de kostendekkende premie).

« terug
Memorie van Toelichting: