|
|
|
In de adviesaanvraag aan de SER heeft het kabinet aangegeven dat bij
ondernemingspensioenfondsen een spanning kan ontstaan tussen de
verantwoordelijkheid van het ondernemingspensioenfonds ten aanzien
van het pensioenreglement en de verantwoordelijkheid van de werkgever
ten aanzien van de pensioenovereenkomst. Deze spanning kan in de
eerste plaats ontstaan doordat het bestuur van een ondernemingspensioenfonds
niet paritair samengesteld hoeft te zijn. De PSW bepaalt alleen
dat er ten minste evenveel vertegenwoordigers van de werknemers als
vertegenwoordigers van de werkgever in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds
moeten zitten.
In de tweede plaats kan spanning ontstaan omdat in het bestuur van een
ondernemingspensioenfonds geen vertegenwoordigers van werkgeversen
werknemersorganisaties zitten, maar van de werkgever en de werknemers
van de onderneming. Het bestuur van ondernemingspensioenfondsen
is niet het gremium waar sociale partners tot bindende afspraken
over arbeidsvoorwaarden komen. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds
is dan ook niet verantwoordelijk voor de inhoud en reikwijdte
van de pensioenovereenkomst. Deze verantwoordelijkheid ligt bij
de partijen die de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen voeren. De
werkgever moet er vervolgens voor zorgen dat de pensioenovereenkomst
wordt neergelegd in het pensioenreglement van het aan zijn onderneming
verbonden pensioenfonds. In de praktijk kan de werkgever deze verantwoordelijkheid
onder meer nemen door zich ten aanzien van een aantal
onderwerpen een vetorecht toe te eigenen. Een veto- of een instemmingsrecht
is een niet aan het bestuurslidmaatschap gekoppelde, doorslaggevende
beslissingsbevoegdheid van de werkgever ten aanzien van beslissingen
van het bestuur van het pensioenfonds. De Tweede Kamer heeft
zich een aantal jaren geleden in een motie uitgesproken tegen vetorechten
(Kamerstukken II 1999/2000, 26 674, nr. 15).
De regering is van mening dat een vetorecht afbreuk doet aan de pariteitsregels
ten aanzien van besturen van ondernemingspensioenfondsen. Het
vetorecht doet ook afbreuk aan de eigen verantwoordelijkheden van
besturen van ondernemingspensioenfondsen voor de uitvoering van het
pensioenreglement, voor een deugdelijke financiering van de pensioenregeling
en voor de opbouw van voldoende reserves. Daarentegen dient
de werkgever wel altijd zijn verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor
de inhoud van de pensioenovereenkomst en de omzetting van de
pensioenovereenkomst in het pensioenreglement. Het kan niet de bedoeling
zijn dat de werkgever geen andere weg open staat dan het beëindigen
van de verbondenheid met het ondernemingspensioenfonds indien het
bestuur een besluit neemt waarvoor de werkgever geen verantwoordelijkheid
kan dragen.
De centrale vraag is nu hoe een evenwicht kan worden gevonden tussen
de eigen verantwoordelijkheid van pensioenuitvoerders enerzijds en van
werkgevers anderzijds, zonder dat een vetorecht voor werkgevers aan de
orde is en waarbij tegelijkertijd sprake is van transparantie ten aanzien
van die verantwoordelijkheden. De regering beoogt dat evenwicht in deze wet te realiseren door daaromtrent drie bepalingen op te nemen.
In de eerste plaats de bepaling dat het door de pensioenuitvoerder vast te
stellen pensioenreglement in overeenstemming moet zijn met de tussen
werkgever en werknemer gesloten pensioenovereenkomst. In de tweede
plaats door in de wet een algemeen verbod op vetorechten op
te nemen. In de derde plaats door het in paragraaf 4.4.1 beschreven voorschrift
dat werkgever en pensioenuitvoerder afspraken moeten maken
over de uitvoering van de pensioenovereenkomst en dat deze afspraken
moeten worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.
Het verbod
op vetorechten impliceert dat de werkgever, of de werkgeversvertegenwoordiging
binnen het bestuur van het pensioenfonds, geen doorslaggevende
stem mag hebben en dat ook in statuten, reglementen, de uitvoeringsovereenkomst
of op andere wijze niet bepaald mag worden dat ten
aanzien van bepaalde beslissingen instemming van de werkgever nodig
is. Het eerste en het derde voorschrift tezamen leiden ertoe dat de werkgever
geen vetorecht buiten (het bestuur van) de pensioenuitvoerder om
nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij zijn verantwoordelijkheid voor de
pensioenovereenkomst en de onderbrengingsplicht kan nemen, terwijl
ook de pensioenuitvoerder nog steeds zijn eigen verantwoordelijkheden
kan nemen. Het door de pensioenuitvoerder vastgestelde pensioenreglement
moet immers overeenkomen met de pensioenovereenkomst en de
in de uitvoeringsovereenkomst gemaakte afspraken. Verder kan de
pensioenuitvoerder het pensioenreglement niet zomaar eenzijdig, dat wil
zeggen zonder de werkgever en de deelnemersraad te raadplegen,
wijzigen. Bovendien moeten de werkgever en de pensioenuitvoerder over
de andere, voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst relevante
zaken, duidelijke afspraken maken, zoals bijvoorbeeld over de eventuele
toeslagverlening en de omgang met eventuele tekorten en overschotten.
Hierbij zullen zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun eigen
verantwoordelijkheden in acht moeten nemen en daar een goed evenwicht
in moeten vinden. De toezichthouder zal de uitvoeringsovereenkomst
op die eigen verantwoordelijkheden toetsen (zie paragraaf 4.4.5).
De verplichting tot het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst zal er
verder naar verwachting toe leiden dat de uitvoeringsovereenkomst
onderdeel gaat uitmaken van het overleg tussen sociale partners over de
arbeidsvoorwaarden. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de betrokken
belangen goed worden afgewogen, zodat de werkgever zichzelf geen
vetorecht kan en hoeft te geven.
De SER heeft aangegeven zich voor te kunnen stellen dat een werkgever
zeggenschap wil hebben ten aanzien van de wijze waarop de pensioenovereenkomst
wordt omgezet in het pensioenreglement, met name als
het gaat om de voor zijn rekening komende financiële consequenties van
reglementswijzigingen of andere ontwikkelingen. De regering onderschrijft
dit en is van mening dat de werkgever deze zeggenschap in de
uitvoeringsovereenkomst ook kan realiseren zonder dat hij daarvoor een
vetorecht hoeft te bedingen. De werkgever zal in de uitvoeringsovereenkomst
afspraken moeten maken over het bij hem in rekening brengen van
de kosten van de regeling. Bij een pensioenfonds geldt daarbij dat primair
een premie op kostendekkend niveau wordt vastgesteld. Bij tegenvallende
ontwikkelingen bij de beleggingen kunnen de inkomsten van een pensioenfonds
tekortschieten. Voor dat geval kunnen in de uitvoeringsovereenkomst
eventueel afspraken worden gemaakt over het bijstorten
van de werkgever. Denkbaar is dat wordt vastgelegd dat de premie verder
mag stijgen, maar dat die stijging wel aan bepaalde maxima gebonden is
(zie paragraaf 6.7 over de kostendekkende premie).
|
|
|