De regering vindt het van groot belang dat deelnemers goed geïnformeerd
worden over verschillende aspecten van de uitvoering van de
pensioenovereenkomst. Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde
die pas na verloop van tijd genoten wordt. Hierdoor ontstaat het gevaar
dat werknemers zich pas op of vlak voor hun pensioendatum realiseren
welke aanspraken zijn opgebouwd. Voor het nemen van eventuele aanvullende
maatregelen in het kader van een financiële planning van de werknemer
is het dan te laat.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat deelnemers de voorlichting over
hun pensioenen nog steeds voor verbetering vatbaar vinden. Ook de EU
hecht in toenemende mate belang aan informatieverstrekking door
pensioenuitvoerders. De Richtlijn betreffende de bescherming van de
rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich
binnen de Gemeenschap verplaatsen verplicht pensioenuitvoerders deelnemers
en gewezen deelnemers die naar een andere lidstaat gaan informatie
te geven over hun opgebouwde rechten en de mogelijkheden die de
regeling biedt. Deze richtlijn is geïmplementeerd bij wet van 21 juni 2001
tot Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere
wetten ter uitvoering van richtlijn 98/49/EG van de Europese Unie (Stb.
2001, 314). De Richtlijn betreffende de werkzaamheden van instellingen
voor bedrijfspensioenvoorzieningen bevat ook een aantal voorschriften
omtrent voorlichting (zie Kamerstukken II, 2004/05 30 104 nr. A herdruk).
De gedachte dat de informatieverstrekking aan deelnemers verbeterd
moet worden wordt door de SER in haar advies onderschreven. De SER
wijst het voorstel van het kabinet in de adviesaanvraag voor uitwerking
van de bestaande voorlichtingsvoorschriften evenwel af als niet wenselijk
en noodzakelijk. De raad is van mening dat een goede informatievoorziening
de primaire verantwoordelijkheid is van de pensioenuitvoerders
en roept fondsen en verzekeraars en hun koepelorganisaties op tot zelfregulering.
Dat moet leiden tot begrijpelijke, toegankelijke en voldoende
informatie voor alle belanghebbenden. Deze informatie moet op maat
gegeven kunnen worden. Mede omdat informatievoorziening kosten met
zich meebrengt vindt de raad het van belang dat per pensioenuitvoerder
een afweging kan worden gemaakt. De SER verwijst in dit kader naar de
aanbeveling van de Stichting van de Arbeid de kwaliteit en de transparantie
bij de uitvoeringspraktijk te vergroten. De koepelorganisaties
zouden het voorlichtingsbeleid periodiek moeten monitoren.
De regering is verheugd te constateren dat de SER de mening deelt dat
voorlichting van pensioenuitvoerders aan deelnemers verbeterd moet
worden. Over de verdeling van verantwoordelijkheid voor een goede
voorlichting en de wenselijkheid van het aanscherpen van wettelijke
voorlichtingsvoorschriften verschilt de regering evenwel met de SER van
mening. De SER vindt voorlichting primair een taak van pensioenuitvoerders.
De regering is het hier in grote mate mee eens, maar vindt
dat de overheid vanuit haar rol als hoeder van het algemeen belang, een
medeverantwoordelijkheid in deze heeft. Deelnemers dienen recht te
hebben op een minimumniveau aan voorlichting. De regering acht het
aanscherpen van de voorlichtingsvoorschriften over de basispensioenregeling,
een vrijwillige pensioenregeling en toeslagverlening gerechtvaardigd.
Deze aanscherping zal zijn beslag krijgen in een algemene maatregel
van bestuur.
De regering zou het toejuichen dat sociale partners zelf trachten zoveel
mogelijk uniformiteit in de voorlichting tot stand te brengen. Vergelijkbaarheid
van pensioenregelingen van verschillende werkgevers speelt
onder andere een rol bij het vergelijken van arbeidsvoorwaarden bij baanwisselingen
en bij de keuze al dan niet waarde over te dragen bij verandering
van werkgever. Het initiatief van de sociale partners in het SER-advies
om samen met de pensioenkoepels de voorlichting te verbeteren en te
gaan monitoren kan dan ook positief worden ontvangen.
Wie informeert de deelnemers?
Voordat nader ingegaan wordt op de wijze waarop de voorlichting vorm
moet worden gegeven, is de vraag van belang wie verantwoordelijk is
voor de voorlichting aan de deelnemers, de werkgever of de pensioenuitvoerder?
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen informatieverstrekking over de inhoud van de pensioenregeling en informatieverstrekking
over de uitvoering van de regeling.
Een werkgever komt met een werknemer arbeidsvoorwaarden overeen in
het kader van een arbeidsovereenkomst, en bevestigt deze schriftelijk op
grond van artikel 7:655 BW, en artikel 7 van deze wet binnen een
maand nadat de werkzaamheden zijn begonnen (zie paragraaf 3.2.3). De
regering is van oordeel dat de werkgever verantwoordelijk is voor informatieverstrekking
over de arbeidsvoorwaarden aan de werknemer, waaronder
informatieverstrekking over de inhoud van de pensioenregeling. Op
grond van deze wet heeft de werknemer, binnen drie maanden
nadat hij op grond van de pensioenovereenkomst daadwerkelijk pensioenaanspraken
gaat verwerven recht op een «startbrief», waarin alle voor
hem relevante informatie over zijn pensioenregeling is vervat. Om
verschillende redenen heeft de regering ervoor gekozen dat de werkgever
niet de verantwoordelijkheid krijgt deze initiële informatie zelf aan de
werknemer te verstrekken, maar er wel zorg voor dient te dragen dat de
pensioenuitvoerder deze informatie aan de deelnemer verstrekt.
In de eerste plaats mag verondersteld worden dat in de meeste gevallen
de pensioenuitvoerder, gegeven zijn specifieke deskundigheid, beter in
staat is de betreffende informatie te verstrekken dan de werkgever. In de
tweede plaats wordt, indien het de pensioenuitvoerder is die de informatie
over de pensioenregeling verstrekt, voorkomen dat de werknemer
van zijn werkgever andersluidende informatie krijgt dan van zijn pensioenuitvoerder.
In de derde plaats is het houden van toezicht op deze initiële
informatieverstrekking alleen (goed) mogelijk, indien die informatie van
de pensioenuitvoerder afkomstig is. In de vierde plaats waarborgt deze
regeling dat werkgever en pensioenuitvoerder gehouden zijn om sluitende
afspraken te maken over een snelle aanmelding van nieuwe werknemers
bij de pensioenuitvoerder. De concrete afspraken daaromtrent
kunnen een plaats krijgen in de uitvoeringsovereenkomst.
Door in deze wet te bepalen dat de werkgever er zorg voor draagt
dat de pensioenuitvoerder de betreffende informatie aan de werknemer
verstrekt, is in feite een gedeelde verantwoordelijkheid gecreëerd voor
werkgever en pensioenuitvoerder. Beiden kunnen er door de werknemer
op worden aangesproken indien de werknemer de startbrief niet binnen
de gestelde termijn ontvangt. Indien de pensioenuitvoerder namelijk ten
aanzien van een nieuwe werknemer in gebreke blijft met het verzenden
van de startbrief, kan de werkgever niet volstaan met een verwijzing naar
de afspraken die hij met de pensioenuitvoerder heeft gemaakt, maar dient
hij, indien de werknemer hem daarop aanspreekt, daadwerkelijk actie te
ondernemen om de pensioenuitvoerder alsnog de startbrief te laten
zenden. Met deze constructie van gedeelde verantwoordelijkheid van
pensioenuitvoerder en werkgever wordt gewaarborgd dat de werknemer
niet zelf hoeft uit te zoeken of de oorzaak van het niet ontvangen van de
startbrief bij de werkgever moet worden gezocht – hetgeen het geval kan
zijn indien de werkgever verzaakt heeft de werknemer aan te melden bij
de pensioenuitvoerder – dan wel bij de pensioenuitvoerder.
De informatieverstrekking over de ontwikkeling van de aanspraken ziet de
regering daarentegen primair als een taak van de pensioenuitvoerder. Hier
zal in hoofdstuk 7 op worden ingegaan. [ zie hiervoor ook het hoofdstuk: 'informatieplicht' ]
Initiële informatie: de startbrief
In paragraaf 3.2.3 is beschreven dat in deze wet de informatieverstrekking
rond het al dan niet doen van een aanbod tot het sluiten van een
pensioenovereenkomst aangescherpt wordt. In deze paragraaf komt aan
de orde dat áls een pensioenovereenkomst is gesloten, de werkgever er
vervolgens voor dient te zorgen dat de werknemer door de pensioenuitvoerder
volledig geïnformeerd wordt over de inhoud van die pensioenovereenkomst. De werknemer moet in heldere en begrijpelijke bewoordingen
worden geïnformeerd over zijn rechten en plichten, en over de
risico’s die voor zijn rekening komen. De elementen waarover ten minste
voorlichting gegeven moet worden zullen in een algemene maatregel van
bestuur worden genoemd.
Naast het geven van een omschrijving van de wijze waarop pensioen
verworven wordt, dienen in de startbrief ook eventuele keuzemogelijkheden
in de pensioenregeling aan de orde te komen. Het gaat zowel om
de eventuele mogelijkheid onderdelen van de regeling tegen elkaar uit te
ruilen, als om de eventuele mogelijkheid als werknemer aan een vrijwillige
pensioenregeling deel te nemen. Ook moet een nieuwe deelnemer
gewezen worden op het wettelijke recht op waardeoverdracht.
Uit de startbrief moet expliciet blijken of het om een uitkeringsovereenkomst,
een kapitaalovereenkomst, of een premieovereenkomst gaat. Van
belang hierbij is dat premieovereenkomsten of kapitaalovereenkomsten
niet gepresenteerd mogen worden als uitkeringsovereenkomsten door te
melden dat gestreefd wordt naar een bepaald eindniveau. De deelnemer
moet duidelijk worden geïnformeerd over de kern van de regeling en de
eventuele voor zijn rekening komende risico’s. In dat kader is eveneens
van belang dat de werknemer in de startbrief geïnformeerd wordt over het
toeslagbeleid. Daarbij gaat het om de volgende aspecten. Kent de
pensioenregeling een toeslagverlening? Zo ja, wat is het ambitieniveau
van de toeslagverlening, en onder welke voorwaarden vindt toeslagverlening
plaats. Voorts dient in de startbrief aangegeven te worden welke
verwachtingen de pensioenuitvoerder heeft omtrent toekomstige toeslagverlening.
Deze informatie komt overigens ook telkenmale terug in de
jaaropgave (zie paragraaf 7.6.3).
Aangezien de informatie in heldere en begrijpelijke bewoordingen moet
zijn vervat, kan de pensioenuitvoerder niet volstaan met verzending van
een pensioenreglement. Bij algemene maatregel van bestuur zal worden
geregeld dat de informatieverstrekking bovendien schriftelijk, dat wil
zeggen op papier, plaatsvindt. Het gaat immers om informatie die na
verloop van vele jaren nog van belang is en om die reden gemakkelijk
bewaard moet kunnen worden.
Nieuwe werknemers waarmee wel een pensioenovereenkomst is gesloten,
maar die (nog) niet aan de voorwaarden van de regeling voldoen (als
gevolg van wachttijden, toetredingsleeftijden, of omdat ze een inkomen
hebben dat lager is dan de franchise) moeten door de werkgever geïnformeerd
worden over het feit dat zij wel een pensioenovereenkomst
hebben, maar nog geen pensioen opbouwen. Het moet deze deelnemers
duidelijk zijn als gevolg van welke voorwaarden dat het geval is, en
wanneer verwacht kan worden dat zij wel aan deze voorwaarden voldoen.
Tevens dient – voor zover relevant – te worden aangegeven welke jaren
tellen als pensioenjaren.
Naast informatie in heldere en begrijpelijke bewoordingen krijgen werknemers
op grond van deze wet de mogelijkheid kosteloos het
pensioenreglement van de pensioenuitvoerder op te vragen. Werknemers
dienen gemakkelijk inzicht te kunnen krijgen in het pensioenreglement om
exact te kunnen bepalen wat hun rechten en plichten zijn om goed te
kunnen bezien, eventueel met behulp van een deskundige, of een individuele
aanvulling noodzakelijk is. De pensioenuitvoerder dient de werknemer
in de startbrief te wijzen op het recht het pensioenreglement op te
vragen.
In geval van een bedrijfstakpensioenregeling waarin de mogelijkheid is
gecreëerd voor individuele werkgevers om aan werknemers een excedentregeling
aan te bieden, dient het bedrijfstakpensioenfonds de werknemers
in de startbrief ook over deze excedentregeling te informeren, tenminste
voorzover daarover in de pensioenovereenkomst afspraken zijn gemaakt.
Op grond van een algemene maatregel van bestuur kan geregeld worden
aan welke minimale eisen de startbrief moet voldoen.
Premieovereenkomsten
Bij premieovereenkomsten is vooraf onduidelijk wat er zal zijn opgebouwd
aan aanspraken op pensioendatum. Desalniettemin geldt de eis,
dat de werknemer in de startbrief wordt geïnformeerd over de wijze
waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld, ook voor premieovereenkomsten.
Daartoe dient in de startbrief aangegeven te worden hoe
het verloop in de tijd van de beschikbaar te stellen premies is. Het voorschrift
voor evenredige opbouw in de tijd geldt niet voor premieovereenkomsten.
Voor een werknemer is het evenwel van belang te weten of de
beschikbaar te stellen premie gelijk blijft, stijgt in de loop der tijd, of eventueel
een ander verloop heeft.
Daarnaast moet uit de startbrief blijken welk deel van de premie bedoeld
is voor opbouw van pensioenaanspraken en welk deel gebruikt wordt
voor kosten van de uitvoering. Een werknemer moet weten welk deel van
de premie leidt tot aanspraken, waarbij tevens van belang is of die
aanspraken op kapitaaldekking of op risicobasis worden gefinancierd. De
regering wil daarom dat bij de informatieverstrekking over een premieovereenkomst
de volgende driedeling gemaakt wordt.
1. | Het deel van de premie dat beschikbaar is gesteld voor ouderdomspensioen
en eventueel voor het kapitaalgedekte nabestaandenpensioen.
| 2. | Het deel van de premie, voor zover aan de orde, dat bestemd is voor
risicogefinancierde pensioenen. Arbeidsongeschiktheidspensioen,
maar in toenemende mate ook het nabestaandenpensioen, is op risicobasis
gefinancierd. Men bouwt hierbij dus geen premievrije aanspraken
op, maar dit deel van de premie wordt wel gebruikt ten behoeve
van pensioenen.
| 3. | Het deel van de beschikbaar gestelde premie dat bedoeld is voor het
financieren van de uitvoering van de regeling (beleggingskosten,
provisie, administratieve kosten). Dit leidt natuurlijk niet tot aanspraken.
|
Deze aanpak leidt niet alleen tot duidelijkheid voor de deelnemer, maar
leidt er ook toe dat er geen discussie kan ontstaan over de vraag welk deel
van de premie leidt tot aanspraken.
Ook dient de startbrief in het geval van premieovereenkomsten een indicatie
te geven van het te bereiken kapitaal als de deelnemer aan de regeling
blijft deelnemen tot aan pensioendatum. Daarbij moet uitgegaan
worden van de veronderstelling dat het salaris hetzelfde blijft als het
aanvangsalaris en moet uitgegaan worden van het toekomstige verloop
van de beschikbaar te stellen premies. Om de deelnemer duidelijk te
maken dat een premieovereenkomst risico’s voor hem kan opleveren,
moet daarbij gebruik gemaakt worden van de drie scenario’s die ontwikkeld
zijn in het kader van de financiële bijsluiter (paragraaf 7.6.6 gaat hier
verder op in het licht van de vrijwillige pensioenregelingen met beleggingsrisico
voor de deelnemer). Door het voorschrijven van de scenario’s
wordt voorkomen dat een deelnemer te gunstige prognoses voorgelegd
krijgt. Voornoemde verplichte elementen in de startbrief zullen in een
algemene maatregel van bestuur worden geregeld.
|