Art. 134 Pensioenwet
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds
   1.Een pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
      a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
      b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
      c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan, bedoeld in artikel 140.

   2.Een pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.

   3.De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.

Memorie van Toelichting
Er bestaat een nauwe band tussen het onderhavige artikel en artikel 28 [ Melding door pensioenfonds inzake premieachterstand en tekort minimaal vereist vermogen ] waarin de gevolgen van premieachterstand zijn geregeld. Het in het eerste lid geformuleerde uitgangspunt bevestigt de gedachte dat een pensioenfonds, anders dan een verzekeraar, alleen wanneer de financiële positie daartoe noodzaakt kan overgaan tot het verminderen van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten. Zoals in paragraaf 6.5 [ Het langetermijnhertelplan en het kortetermijnherstelplan ] van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven moet het dan gaan om een uiterste middel. Een pensioenfonds kan dus niet vanwege het enkele feit dat een werkgever in gebreke is gebleven om de premie te betalen pensioenaanspraken en pensioenrechten van diens (voormalige) werknemers aantasten. Dit kan alleen als de financiële positie van het pensioenfonds zo’n vermindering nodig maakt. De solidariteit binnen het pensioenfonds heeft tot gevolg dat wanneer een werkgever niet (meer) kan betalen zijn werknemers daarvan niet direct de dupe worden.

Tweede en derde lid
In de PSW is bepaald dat bij gebruikmaking van het betalingsvoorbehoud de werkgever degene wier aanspraak of pensioen daardoor wordt getroffen schriftelijk moet informeren. Dat betekent dat ook partners en kinderen van een deelnemer of gewezen deelnemer geïnformeerd zouden moeten worden. In de voorgestelde tekst is er voor gekozen partners en kinderen alleen te informeren wanneer zij een ingegaan pensioen hebben. De aantasting van pensioenaanspraken kan zich in verschillende vormen voordoen. Denkbaar is dat de dekking voor verzekeringen op risicobasis komt te vervallen; dat de opgebouwde aanspraken in stand blijven maar de toekomstige opbouw beperkt wordt of dat zelfs de reeds opgebouwde pensioenaanspraken worden aangetast. In dit artikel gaat het om aantasting van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten.

Voor de tekst van het derde lid is aansluiting gezocht bij artikel 7.17.3.15, eerste lid, van Boek 7 van het BW, zoals opgenomen in het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.17 en titel 7.18 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin is bepaald dat het niet betalen van de premie pas gevolg heeft nadat de verzekeraar de betrokkenen op dat gevolg heeft gewezen en betaling binnen een daarbij op ten minste één maand gestelde termijn is uitgebleven. Gezien het ingrijpende karakter van een korting is het noodzakelijk dat de toezichthouder hierover wordt geïnformeerd en daarmee instemt. Dat betekent dat het pensioenfonds de korting pas daadwerkelijk kan realiseren een maand nadat de betrokkenen op grond van het tweede lid zijn geïnformeerd én na instemming van de toezichthouder.

« terug