Art. 62 Pensioenwet
Keuzemogelijkheden andere vormen van uitruil
   1.Indien de pensioenovereenkomst de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid biedt:
      a. in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen, bedoeld in de artikelen 60 en 61;
      b. de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen;
      c. de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren; of
      d. tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande onderdelen;

waarborgt de pensioenuitvoerder dat bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

   2.Bij gebruikmaking van een in het eerste lid bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.

   3.Het eerste lid is:
      a. met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd;
      b. met betrekking tot premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.

   4.Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.

   5.In afwijking van het derde lid kan het eerste lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.

   6.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

« terug
Meer informatie:

Pensioenwet: