Memorie van Toelichting Art. 23 Pensioenwet
Onderbrengingsplicht werkgever
Eerste lid
In dit artikel is de onderbrengingsplicht van de werkgever verwoord. In de PSW is die in artikel 2 geformuleerd, met dien verstande dat daar gesproken wordt over de uitvoering van een toezegging en de begrippen «pensioenovereenkomst» en «uitvoeringsovereenkomst» daar nog niet gebruikt worden. Met de onderhavige bepaling wordt ook de relatie gelegd tussen pensioenovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst. Feitelijk worden hier twee verplichtingen aan elkaar gekoppeld, namelijk de eis tot externe onderbrenging en de eis dat dit door het sluiten en in stand houden van een uitvoeringsovereenkomst gebeurt. Door middel van deze onderbrengingsplicht wordt ook voldaan aan de eis die is vervat in artikel 8 van Richtlijn nr. 2003/41/EG (juridische scheiding tussen onderneming en pensioeninstelling). Ten aanzien van de uitvoering door verzekeraars geldt dat op basis van de PSW al de mogelijkheid bestond om een Nederlandse pensioenregeling te laten uitvoeren door een verzekeraar die in een andere lidstaat gevestigd is. In het eerste lid is tot uitdrukking gebracht dat zodra er in het kader van de pensioenovereenkomst dekking van risico plaats vindt, er onderbrenging van dat risico moet hebben plaatsgevonden. Zolang er feitelijk nog geen verwerving van pensioenaanspraken plaats vindt, is er ook geen nog risico dat gedekt kan worden. Werkgever en pensioenuitvoerder zullen wél al de afspraak gemaakt hebben dat, zodra er risico gelopen gaat worden, de werknemer bij de pensioenuitvoerder moet zijn aangemeld.

Op grond van de onderhavige bepaling is niet vereist dat elke pensioenovereenkomst tot een aparte uitvoeringsovereenkomst leidt. Eén uitvoeringsovereenkomst kan betrekking hebben op meerdere pensioenovereenkomsten, ook als de pensioenovereenkomsten inhoudelijk verschillen.

De werkgever heeft niet alleen de plicht om een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder te sluiten, maar ook om zo’n overeenkomst in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken. Indien de werkgever op enig moment kiest voor een andere pensioenuitvoerder, zal de uitvoeringsovereenkomst met deze andere pensioenuitvoerder direct moeten aansluiten op de voorgaande uitvoeringsovereenkomst. In dat geval is het mogelijk dat er collectieve actuariële waardeoverdracht plaatsvindt van de oude naar de nieuwe pensioenuitvoerder (zie artikel 83). Indien de werkgever zijn verplichting om een uitvoeringsovereenkomst te sluiten in het geheel niet nakomt, of wanneer een pensioenovereenkomst meer of andere aanspraken omvat dan welke bij een pensioenuitvoerder zijn gewaarborgd, dan kan de werkgever hierop door een werknemer worden aangesproken. De werknemer zal dan moeten eisen dat er alsnog nakoming van de overeenkomst door middel van onderbrenging plaats vindt, zonodig onder verbeuring van een door de rechter vast te stellen dwangsom. Tevens is de werkgever in beginsel aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit het feit dat de werkgever niet of niet tijdig zijn verplichting tot onderbrenging is nagekomen. Indien voorzien wordt in de mogelijkheid om deel te nemen in een vrijwillige pensioenregeling moeten daarover nadere afspraken worden gemaakt in de uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en pensioenuitvoerder, bijvoorbeeld over de premiebetaling.

In de onderhavige bepaling wordt de eis gesteld dat de overeenkomst in schriftelijke vorm tot stand komt. Totstandkoming langs elektronische weg is ook mogelijk mits voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 227a van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

In de tekst van dit artikel is met het woord «onmiddellijk» aangegeven dat op het tijdstip waarop uit hoofde van een pensioenovereenkomst de verwerving van pensioenaanspraken begint, er ook een uitvoeringsovereenkomst moet ingaan, zodat de dekking direct gewaarborgd is.

Tweede lid
Zoals al in paragraaf 4.4.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven geldt onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op de verplichting tot het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst wanneer de uitvoering geschiedt door een bedrijfstakpensioenfonds. Door de termen «uitvoeringsovereenkomst» en «uitvoeringsreglement» te hanteren is voor alle betrokkenen duidelijk waar de afspraken inzake de uitvoering terug te vinden moeten zijn.

Uiteraard zijn werkgevers die onder een verplichtstelling vallen op basis van die verplichtstelling gehouden een uitvoeringsreglement na te leven. Uit dit lid volgt dat ook een uitvoeringsreglement moet voldoen aan de in artikel 24 aan de uitvoeringsovereenkomst gestelde eisen.

Derde lid
De tekst van het derde lid is nieuw, maar houdt beleidsmatig nagenoeg geen vernieuwing in. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Beleidsregels ontheffingen Pensioen- en spaarfondsenwet geldt al dat een pensioenuitvoerder in zijn hoedanigheid van werkgever geen onderbrengingsplicht heeft voor zijn eigen werknemers. Bepalend is bij wie een werknemer in dienst is. Wanneer een werknemer in dienst is bij een onderneming die deel uitmaakt van een concern, waarin ook een verzekeraar zit, kunnen zijn pensioenaanspraken bij die verzekeraar worden ondergebracht. Er wordt dan geen gebruik gemaakt van de door dit lid gegeven uitzonderingsmogelijkheid, omdat de werkgever immers niet dezelfde rechtspersoon is als de pensioenuitvoerder. Nieuw is de eis dat er een uitvoeringsreglement moet worden opgesteld. Voor alle duidelijkheid, de uitzondering ziet alleen op de onderbrengingsplicht en het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst, de overige bepalingen van de Pensioenwet gelden wel.

Vierde lid
Dit lid is gebaseerd op artikel 2, elfde lid, van de PSW zoals dat is geformuleerd in het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn 2003/41/EG (Kamerstukken II 2004/05, 30 104, nr. 2).

TOELICHTING OVER PPI
De PPI wordt opgenomen in de definitie van pensioenuitvoerder. De werkgever kan dus, in beginsel, de pensioenovereenkomsten ook onderbrengen bij een PPI. Omdat de PPI echter alleen bepaalde premieovereenkomsten kan gaan uitvoeren wordt een zin aan artikel 23 van de Pensioenwet toegevoegd waarmee deze beperking expliciet wordt gemaakt. Dit betekent onder meer dat regelingen die het label CDC hebben, maar die wel verzekeringstechnische risico’s kennen en onder toepassing van het FTK vallen, niet door de PPI uitgevoerd mogen worden. Immers de PPI mag geen risico’s dragen. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) heeft de werkgever instemming nodig van de ondernemingsraad als hij de pensioenregeling wil onderbrengen bij een verzekeraar. In artikel 23, vierde lid, van de Pensioenwet is bepaald dat deze bepaling van overeenkomstige toepassing is indien de werkgever de pensioenregeling wil onderbrengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een pensioenfonds dat is ontheven van de regels met betrekking tot de paritaire bestuurssamenstelling. Voorgesteld wordt om ook bij de beslissing van de werkgever de pensioenregeling onder te brengen bij een PPI de regeling van artikel 27 van de WOR van overeenkomstige toepassing te laten zijn. Op deze wijze wordt de inspraak van werknemers/deelnemers bij dit voornemen van de werkgever geregeld. Dit betekent natuurlijk ook dat de werkgever die de pensioenregeling niet meer door een verzekeraar maar door een PPI wil laten uitvoeren daarvoor instemming van de ondernemingsraad moet krijgen.
« terug
Pensioenwet: