Art. 10 Pensioenwet
Karakter pensioenovereenkomst
De pensioenovereenkomst houdt in:
a. een uitkeringsovereenkomst;
b. een kapitaalovereenkomst; of
c. een premieovereenkomst.

Memorie van Toelichting
De reden voor het introduceren van deze begrippen is nader toegelicht in het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

De in de onderdelen a, b en c genoemde overeenkomsten zijn gedefinieerd in artikel 1 van dit wetsvoorstel. Essentieel voor het onderscheid is het karakter van de pensioenovereenkomst in de opbouwfase. Waarop heeft de pensioenovereenkomst betrekking? Is het uitgangspunt de pensioenuitkering, het kapitaal of de beschikbaar gestelde premie? Hoewel er in de praktijk varianten worden gehanteerd die gepresenteerd worden als combinaties van beschikbare premieregelingen en eindloonregelingen, is steeds maar één element het uitgangspunt. Daar spitst de toezegging van de werkgever zich op toe.

Onderdeel a
Deze vorm heeft betrekking op eindloon- en middelloonregelingen en vastebedragenregelingen. Het uitgangspunt van de pensioenovereenkomst is dan een bepaalde uitkering. Tijdens de opbouwperiode wordt al aangegeven wat de uitkering zal zijn. Deze is dan al vastgesteld. Na de ingangsdatum van het pensioen kan de hoogte van de uitkering evenmin variėren, er moet immers sprake zijn van een vastgestelde uitkering in de zin van artikel 1 (zie de definitie van «uitkeringsovereenkomst»). Uiteraard is het wel mogelijk dat de uitkering verhoogd wordt door toeslagverlening.

Onderdelen b en c
In een kapitaalovereenkomst is de hoogte van het kapitaal het uitgangspunt en staat de hoogte daarvan vast. Daarom wordt gesproken over een vastgesteld kapitaal. Het is dus ook in de opbouwfase niet mogelijk om te werken met een kapitaal in beleggingseenheden of in vreemde valuta. Het is wel mogelijk om een premie toe te zeggen en die vervolgens aan te wenden voor aankoop van beleggingseenheden, maar dan is er geen sprake van een kapitaalovereenkomst maar van een premieovereenkomst.

« terug