Art. 8 Pensioenwet
Bescherming deeltijder en jonge werknemer
    1.Ingeval een werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat die andere werknemer minder dan de volledige arbeidstijd werkt.
    2.Indien als voorwaarde voor het verwerven van pensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst het overstijgen van een minimumloongrens wordt gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een werknemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid naar het loon dat ingeval van een volledige arbeidstijd zou zijn verkregen.
    3.Bij de vaststelling van aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen worden aan werknemers die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn, pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de pensioenaanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.
    4.Bij de vaststelling van aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen die aan de pensioenovereenkomst kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan, met dien verstande dat bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen rekening gehouden mag worden met een uitkering uit hoofde van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voorzover die uitkering verband houdt met dezelfde dienstbetrekking.
    5.In geval een werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat die werknemer een bepaalde leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:
        a. de werknemer jonger is dan 21 jaar; of
        b. het een ouderdomspensioen betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioenleeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.

Memorie van Toelichting
Eerste lid
De discriminatieverboden op grond van dit artikel alsmede de discriminatieverboden op grond van andere wetgeving zijn toegelicht in paragraaf 3.2.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. De formulering van de onderhavige bepaling is gebaseerd op artikel 2a, eerste lid, van de PSW, met dien verstande dat daar een verbod tot uitsluiting is geformuleerd en hier een plicht van de werkgever tot het doen van een aanbod is opgenomen. De terminologie is op enkele punten aangepast, (zoals «pensioenovereenkomst» in plaats van «toezegging», «werknemers » in plaats van «personen verbonden aan de onderneming») maar materieel wordt met deze bepaling hetzelfde beoogd. Dit artikel laat (net als artikel 2a van de PSW) onverlet dat een deeltijder, net als iedere andere werknemer, er in beginsel voor kan kiezen geen pensioenovereenkomst te sluiten.

Tweede en derde lid
Deze bepalingen komen materieel nagenoeg overeen met artikel 2a, tweede en derde lid, van de PSW. De werking is nu ook uitgebreid tot het wezenpensioen. Hierdoor is wettelijk geregeld dat het pensioen van in deeltijd werkende werknemers evenredig is aan dat van vergelijkbare in voltijd werkende collega’s.

Vierde lid
De tekst van dit lid is gebaseerd op artikel 2a, vierde lid, van de PSW. De onderhavige bepaling houdt in dat een werkgever een werknemer niet mag uitsluiten van arbeidsongeschiktheidspensioen alleen omdat de betrokkene in deeltijd werkt. De bepaling houdt ook in dat wanneer een arbeidsongeschiktheidspensioen wordt overeengekomen om een aanvulling te geven op de WIA-uitkering, bijvoorbeeld om een WIA-uitkering van 70% van het loon aan te vullen tot 80%, er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen deeltijders en voltijders. Voor een arbeidsongeschiktheidspensioen is een pro-rata-opbouw echter niet in alle gevallen verplicht voorgeschreven. Dit houdt verband met het feit dat tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de PSW en enige andere wetten (Stb. 1994 496) bleek dat bij het «opvullen» van het WAO-hiaat de toekenning van een pro-rata-arbeidsongeschiktheidspensioen door een cumulatie met de WAO-uitkering voor sommige deeltijders kan leiden tot een totale uitkering die meer bedraagt dan het laatstverdiende salaris. Dat was en is niet de bedoeling.

Vijfde lid
De werkgever mag een jonge werknemer niet een aanbod tot pensioen onthouden. Het eerste lid van artikel 14 geeft de waarborg dat de pensioenverwerving in principe begint vanaf de 21-jarige leeftijd įls er een pensioenovereenkomst met de betrokken werknemer is gesloten. De werkgever zou de bedoeling van artikel 14 kunnen ontwijken door werknemers onder een bepaalde leeftijd geen aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst te doen. Dat worden ondervangen met het onderhavige lid.

« terug