|
|
|
1. Deze wet is met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de persoon die geen werkgever of werknemer is, die in een arbeidsverhouding werkt waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt verricht en die onder de werkingssfeer valt van een door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling.
2. Deze wet is met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de persoon die als zelfstandige onder de werkingssfeer valt van een door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling.
| |
Uitgangspunt voor het wetsvoorstel is dat dit van toepassing is op werkgevers
en werknemers. Sociale partners in een bedrijfstak kunnen,
wanneer sprake is van een verplichtgestelde bedrijfstakpensioenregeling
afspreken dat er naast werknemers ook personen die niet aan de definitie
van werknemer voldoen aan deze pensioenregeling moeten deelnemen.
Het gaat dan om personen die geen werknemer in de zin van dit wetsvoorstel
zijn maar wel persoonlijke arbeid verrichten tegen beloning, of zelfstandigen
die in die bedrijfstak werkzaam zijn. Ook directeur-grootaandeelhouders
worden op deze wijze onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel
gebracht, daarin voorziet dit artikel. In beginsel worden alle bepalingen
van het wetsvoorstel die betrekking hebben op een deelnemerwerknemer,
op overeenkomstige wijze van toepassing verklaard op deze
groep personen. Er zijn echter ook een tweetal bepalingen expliciet uitgezonderd.
De verhouding tussen artikel 2, derde lid, en artikel 3 is als volgt. Op
degenen die geen werknemer zijn in de zin van de Pensioenwet is deze
desondanks van toepassing wanneer:
- zij onder de werkingssfeer vallen van een door een verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde regeling; of
- zij behoren tot een categorie die door de Minister is aangewezen.
|
|
|