Artikel 3.125 IB 2001
Lijfrentevoorzieningen
1. Als lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, die dienen ter compensatie van een pensioentekort worden aangemerkt:
   a. lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige, ingaan uiterlijk in het jaar waarin hij de leeftijd van 70 jaar bereikt en uitsluitend eindigen bij zijn overlijden;
   b. lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige, van zijn partner of zijn gewezen partner, waarbij indien de termijnen toekomen aan een van hun bloed- of aanverwanten, niet zijnde de partner of gewezen partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, deze uitsluitend eindigen hetzij bij het overlijden van de gerechtigde hetzij uiterlijk op het tijdstip waarop deze de leeftijd van 30 jaar bereikt;
   c. lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige, een looptijd hebben van ten minste vijf jaar, niet eerder ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt en uiterlijk ingaan in het jaar waarin hij de leeftijd van 70 jaar bereikt, voorzover het gezamenlijke bedrag aan termijnen van die lijfrenten – beoordeeld naar het tijdstip van premiebetaling – niet meer beloopt dan € 20 479 per jaar.

2. In afwijking van artikel 1.7, eerste lid, kan voor rechten als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c zijn overeengekomen dat het bedrag van de uitkeringen als gevolg van het overlijden van de partner of gewezen partner afneemt tot ten hoogste 70% van het bedrag dat gold vóór het overlijden.

3. In afwijking van artikel 1.7, eerste lid, is voor rechten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarvan de termijnen eindigen uiterlijk op het tijdstip waarop de gerechtigde de leeftijd van 30 jaar bereikt de grootte van de kans op overlijden van de gerechtigde niet van belang.

« terug
Wet IB 2001