Memorie van Toelichting
over de AFM
De AFM is toezichthouder voor de financiële sector en is in die hoedanigheid primair belast met het toezicht op de naleving van sectorspecifieke regelgeving door ondernemingen die werkzaam zijn binnen de financiële sector. Genoemd kunnen worden de Wet financiële dienstverlening (hierna: Wfd), Wet toezicht effectenverkeer 1995, Wet toezicht beleggingsinstellingen en de toekomstige Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Deze wetten beogen primair het goed functioneren van de financiële markten te waarborgen en het vertrouwen in het financiële stelsel te bevorderen en bevatten in dat verband mede regels die de consument beogen te beschermen voor, tijdens en na de aanschaf van financiële producten en diensten. De AFM zal na de inwerkingtreding van de Whc naast het toezicht op de naleving van de sectorspecifieke regelgeving, tevens toezicht gaan houden op regels ter bescherming van de consument die niet in bovengenoemde sectorspecifieke regelgeving maar in de Whc zijn opgenomen en uitsluitend ten behoeve van de financiële sector. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal het verbod op de oneerlijke handelspraktijken worden toegevoegd aan de bepalingen waarop de AFM toezicht houdt. De sectorspecifieke regelgeving kent reeds normen die vergelijkbaar zijn met het verbod op de oneerlijke handelspraktijken. Ook in de financiële wet- en regelgeving zijn normen opgenomen inzake vakbekwaamheid, deskundigheid en betrouwbaarheid van financiële dienstverleners. Bovendien bevat deze regelgeving de algemene eis dat de informatie die aan de consument wordt verstrekt, feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend mag zijn. Over het algemeen sluiten deze normen in de sectorspecifieke regelgeving aan bij de normen inzake de oneerlijke handelspraktijken. Op andere punten gaat de richtlijn oneerlijke handelspraktijken echter verder. De financiële wet- en regelgeving bevat bijvoorbeeld geen bepalingen betreffende handelspraktijken die onder alle omstandigheden misleidend of agressief zijn. Een ander verschil is dat de financiële toezichtwetten een aantal vrijstellingen kent op basis waarvan een aantal categorieën van financiële instellingen zijn vrijgesteld van de verplichting om te voldoen aan bepaalde in de financiële wetgeving opgenomen eisen (m.n. informatieverplichtingen).

Afdeling 3.3a van Boek 6 van het BW en artikel 8.8 van de Whc waarin het verbod op de oneerlijke handelspraktijken wordt opgenomen, kent een dergelijke vrijstellingsregeling niet. De op basis van de financiële wetgeving vrijgestelde instellingen zullen zich dus wel moeten houden aan het verbod op de oneerlijke handelspraktijken. Indien deze instellingen dit nalaten en oneerlijke handelspraktijken verrichten die de collectieve belangen van consumenten (kunnen) schaden en als de markt niet in staat is om deze praktijken op effectieve en efficiënte wijze aan te pakken, zal de AFM op basis van de artikelen 3.3 en 3.4 van de Whc civielrechtelijk of bestuursrechtelijk tegen deze instellingen kunnen optreden. Dit is een bruikbare aanvulling op het toezicht door de AFM. Voor handhaving door de AFM van het verbod op de oneerlijke handelspraktijken zal de sectorspecifieke wetgeving voorrang hebben boven de algemene regeling inzake de oneerlijke handelspraktijken. Dit vloeit voort uit het bijzondere sectorspecifieke karakter van de financiële toezichtwetgeving waarvan zowel de doelstellingen als het toezicht een eigen karakter kennen. Indien de AFM derhalve zowel op basis van de sectorspecifieke wetgeving kan optreden als op basis van de Whc, zal zij gebruik maken van haar bevoegdheden op basis van de sectorspecifieke regelgeving. Indien geen sprake is van een overtreding van de sectorspecifieke wetgeving, zal worden bekeken of sprake is van een overtreding van het verbod op de oneerlijke handelspraktijken en zal zij op basis van de Whc langs de civielrechtelijke of de bestuursrechtelijke weg kunnen optreden. Gelet op het voorgaande zal de handhaving van de regeling inzake agressieve handelspraktijken door de AFM voornamelijk plaatsvinden op basis van de Whc, omdat een dergelijk verbod (met uitzondering van het verbod van coldcalling) niet is opgenomen in de financiële regelgeving. Overigens kunnen de Consumentenautoriteit en de AFM in een samenwerkingsprotocol afspraken maken over de uitleg van begrippen in de algemene regeling inzake oneerlijke handelspraktijken (artikel 5.1, vierde lid, Whc).

« terug