Oudedagslijfrente | Verbetering pensioenrechten

Besluit van 3 juni 2008, nr. CPP2008/287M, Stcrt. nr. 112
6.2. Opgave in verband met pensioenverbetering
6.2.1. Toerekenen vrijwillige premiebetalingen aan kalenderjaar of oude dienstjaren
Vrijwillige verbetering pensioen; gevolgen aangroei in het kalenderjaar Veel pensioenregelingen bieden de mogelijkheid tot verbetering van zowel het pensioen van het kalenderjaar als de pensioenrechten die zijn opgebouwd in de daarvoor gelegen dienstjaren. Op welke periode de vrijwillige premie betrekking heeft, wordt primair bepaald door wat daarover in de pensioenregeling en de pensioenverzekering is vastgelegd. Bijvoorbeeld uit de pensioenregeling of de pensioenverzekering blijkt eenduidig dat de vrijwillige pensioenpremie betrekking heeft op de inkoop dan wel de verbetering van het pensioen over de aan het kalenderjaar voorafgaande diensttijd. Bij de berekening van de pensioenaangroei in het kalenderjaar van betaling hoeft hiermee geen rekening te worden gehouden.

Deze inkoop of verbetering kan wel leiden tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen (artikel 3.133, tweede lid, onderdeel k, van de Wet IB 2001).

Opgave aangroei; toerekening premiebetaling bij niet eenduidige regeling
Als uit de regeling of verzekering de toerekening van de vrijwillige premiebetaling aan het kalenderjaar of de daarvoor liggende diensttijd niet eenduidig blijkt maar de regeling of verzekering biedt wel de mogelijkheid de pensioenopbouw over het kalenderjaar te optimaliseren, geldt het volgende. De premie moet worden aangemerkt als premie die betrekking heeft op het kalenderjaar van premiebetaling. De verzekeraar moet in zijn opgave van de pensioenaangroei in dat kalenderjaar rekening houden met de toename van het pensioen voor zover die uit die premiebetaling voortvloeit.

6.2.2. Inkoop van dienstjaren
Bij inkoop van dienstjaren (artikel 10a, eerste lid, onderdelen b en f, en het derde lid van het Uitv. besl. LB 1965) neemt de hoogte van de levenslange inkomensvoorziening bij ouderdom toe. Deze toename kan van invloed zijn op de vaststelling van de pensioenaangroei (artikel 3.127, eerste juncto vierde lid, van de Wet IB 2001).

De inkoop van dienstjaren heeft geen effect op de berekening van de pensioenaangroei van het kalenderjaar, voor zover de ingekochte diensttijd ziet op diensttijd voorafgaand aan het kalenderjaar. De ingekochte diensttijd heeft immers geen betrekking op de toename van de diensttijd in het kalenderjaar.

Voor zover de inkoop betrekking heeft op dienstjaren met ingang van het jaar 2001, kan de inkoop leiden tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De inkoop kan ook gevolgen hebben voor de hoogte van de reserveringsruimte.

6.2.3. Naheffing door beroepspensioenfonds
Als een deelnemer in een beroepspensioenfonds in enig jaar een te lage schatting maakt van het beroepsinkomen wordt daardoor over dat jaar een te lage pensioenpremie in rekening gebracht. Een beroepspensioenfonds kan in een later jaar een naheffing beroepspensioenpremies opleggen. De verzekeraar moet in dat geval de deelnemer een verbeterde opgave van de pensioenaangroei sturen die betrekking heeft op het jaar waarvoor oorspronkelijk een te lage premie is afgedragen aan het fonds. Achteraf gezien kan de deelnemer als gevolg van de pensioenaangroei teveel lijfrentepremies hebben afgetrokken in de aangifte inkomstenbelasting. Ter voorkoming van een eventuele boete kan de belastingplichtige dan in het jaar van pensioenverbetering een verbeterde aangifte doen (dan wel een verzoek tot navordering), waarin hij de teveel afgetrokken lijfrentepremies corrigeert. Omdat hierbij geen sprake is van een pensioenverbetering maar van de achteraf juiste vaststelling van de aangroei in het jaar, worden geen negatieve uitgaven in aanmerking genomen.

6.2.4. Wachttijd in collectieve pensioenregelingen
In een (collectieve) pensioenregeling kan een wachttijd zijn opgenomen. Als na het verstrijken van die wachttijd een recht op levenslang ouderdomspensioen wordt toegekend over een periode die ligt vóór het lopende kalenderjaar, moet de pensioenuitvoerder over die periode een (verbeterde) opgave opmaken. Voor die periode ontstaat een wijziging van de hoogte van de pensioenaangroei doordat achteraf alsnog pensioenrechten worden toegekend. In dat geval moet de pensioenuitvoerder binnen redelijke termijn een (verbeterde) opgave van de pensioenaangroei opmaken en verzenden aan de deelnemer.

Omdat hierbij geen sprake is van een pensioenverbetering maar van de achteraf juiste vaststelling van de aangroei in het jaar, worden geen negatieve uitgaven in aanmerking genomen.

« terug

Wet IB 2001:

Uitvoeringsbesluit LB 1965: