4.6. Geen aanpassing bestaande polissen nodig voor eerbiedigende
werking overbruggingslijfrenten
4.6.1. Vanaf 2006 geen premieaftrek meer voor
overbruggingslijfrente; eerbiedigende werking
Met ingang 1 januari 2006 is geen premieaftrek meer mogelijk voor tijdelijke
lijfrenten die voorafgaan aan de pensioendatum (overbruggingslijfrenten).
Wel is het mogelijk om in de toekomst nog overbruggingslijfrenten te
bedingen voor zover er sprake is van op 31 december 2005 bestaande
aanspraken (eerbiedigende werking; artikel 10a.1 van de Wet IB 2001).
Wettelijke voorwaarde voor eerbiedigende werking
Voor die eerbiedigende werking geldt als voorwaarde dat de polis (mede)
betrekking heeft op een overbruggingslijfrente. Dit houdt in dat de
overbruggingslijfrente uitdrukkelijk (mede) verzekerd moet zijn. In vele
bestaande lijfrentepolissen worden overbruggingslijfrenten niet met zoveel
woorden genoemd. Meestal zijn uitsluitend de oudedagslijfrenten in de polis
opgenomen, met als achterliggende gedachte dat op grond van de Wet IB
2001 (wettekst tot en met 2005) een fiscaal geruisloze omzetting in een
overbruggingslijfrente steeds mogelijk is.
Alleen als de overbruggingslijfrente in 2005 (alsnog) uitdrukkelijk in de
bestaande lijfrentepolis was opgenomen, kan op grond van de wettekst in
de toekomst gebruik gemaakt worden van de eerbiedigende werking van het
overgangsrecht.
Goedkeuring
Om te voorkomen dat lijfrentepolissen alleen om deze reden moeten worden
aangepast, keur ik op grond van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule)
het volgende goed.
Het is niet nodig alsnog lijfrentepolissen aan te passen om in de toekomst
overbruggingslijfrenten te kunnen bedingen voor op 31 december 2005
bestaande aanspraken. De aanpassing is ook niet nodig voor lijfrenten die
zijn bedongen in het kader van de omzetting in een lijfrente van de fiscale
oudedagsreserve en/of in het kader van de omzetting van stakingswinst.
Dit geldt eveneens voor stamrechten die in het verleden zijn bedongen met
toepassing van artikel 19 (oud) en artikel 44j (oud) van de Wet IB 1964.
Dergelijke stamrechten mogen worden omgezet in een lijfrente als bedoeld
in artikel 3.125 van de Wet IB 2001. De omzetting van een stamrecht in een
overbruggingslijfrente kan ook plaatsvinden na het kalenderjaar 2005. Voor
de hoogte van de overbruggingslijfrente verwijs ik naar paragraaf 9.4.
4.6.2. Overige aspecten in verband met afschaffen van de
overbruggingslijfrente
Terugwenteling premies naar kalenderjaar 2005
De eerbiedigende werking geldt ook voor aanspraken die voortvloeien uit
premies die zijn betaald in 2006 en die in aanmerking zijn genomen als
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in 2005 (terugwenteling; artikel 3.130,
tweede en derde lid, van de Wet IB 2001). Dit kunnen lijfrenten zijn die al
vóór 2006 zijn gesloten, maar ook lijfrenten die in 2006 zijn gesloten waarbij
de premie is teruggewenteld naar 2005. Ook op de polissen waarvan de
premies naar 2005 zijn teruggewenteld, is de goedkeuring op grond van
artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) uit paragraaf 4.6.1 van
toepassing. De overbruggingslijfrente hoeft niet uitdrukkelijk in de polis te
zijn verzekerd.
Waarde in het economische verkeer van polis; terugwenteling premies
Als (mede) een overbruggingslijfrente is verzekerd, terwijl na 31 december
2005 nog premies worden voldaan, kan in de toekomst slechts een
overbruggingslijfrente worden bedongen tot het bedrag van de waarde in het
economische verkeer van de verzekering op 31 december 2005 (artikel
10a.1, derde lid, van de Wet IB 2001). Premies die worden teruggewenteld
naar 2005, worden dan niet aangemerkt als premies die na 31 december
2005 zijn voldaan. Uit de wetssystematiek, in combinatie met de in
paragraaf 4.6.1 genoemde goedkeuring, vloeit voort dat de waarde in het
economische verkeer van de polis op 31 december 2005 kan worden
verhoogd met de nominale premie die na 31 december 2005 is voldaan en
die is teruggewenteld naar 2005 (met toepassing van artikel 3.130 van de
Wet IB 2001).
9.4. Tijdstip beoordelen hoogte overbruggingslijfrente en tijdelijke
oudedagslijfrente
9.4.1. Inleiding
Voor overbruggingslijfrenten en tijdelijke oudedagslijfrenten moet naar het
tijdstip van premiebetaling worden beoordeeld of de termijnen van deze
lijfrenten het wettelijk jaarmaximum niet overschrijden (artikel 3.125, eerste
lid, onderdeel c, tekst tot en met 2005, van de Wet IB 2001 voor
overbruggingslijfrenten en eerste lid, onderdeel c, tekst met ingang van
2006 voor tijdelijke oudedagslijfrenten). In de huidige verzekeringspraktijk
worden deze lijfrenten echter niet van begin af aan op de lijfrentepolissen
verzekerd, maar is sprake van een gerichte lijfrente waarvan het kapitaal op
een bepaalde datum zal worden gebruikt voor de berekening van een
oudedagslijfrente. Dit brengt mee dat op het tijdstip van premiebetaling
geen beoordeling plaatsvindt van de hoogte van een overbruggingslijfrente
of tijdelijke oudedagslijfrente.
Op grond van artikel 3.134 van de Wet IB 2001 kan een verzekerde
oudedagslijfrente fiscaal geruisloos worden omgezet in een ander type
lijfrente. In de praktijk wordt een oudedagslijfrente vaak omgezet in een
overbruggingslijfrente of een tijdelijke oudedagslijfrente. Dit gebeurt meestal
omstreeks de contractuele berekeningsdatum van de oorspronkelijk
verzekerde oudedagslijfrente. Het is niet duidelijk op welke wijze de toets
aan het wettelijk jaarmaximum voor de overbruggingslijfrente en de tijdelijke
oudedagslijfrente in die situatie moet plaatsvinden.
9.4.2. Toets hoogte lijfrente op omzettingstijdstip
Ik ben van mening dat de hoogte van de termijnen van de
overbruggingslijfrente en van de tijdelijke oudedagslijfrente aan het wettelijk
jaarmaximum wordt getoetst op het tijdstip waarop deze lijfrenten door de
omzetting (als bedoeld in artikel 3.134 van de Wet IB 2001) voor het eerst
als zodanig worden verzekerd. Het is dus niet vereist om alsnog op basis
van het meestal ver in het verleden liggende tijdstip van premiebetaling een
complexe berekening te maken als was destijds al een
overbruggingslijfrente c.q. tijdelijke oudedagslijfrente verzekerd.
Hoogte van de overbruggingslijfrente respectievelijk tijdelijke
oudedagslijfrente
Een overbruggingslijfrente die ontstaat als gevolg van de omzetting van een
andere aanspraak mag geen hogere uitkeringen hebben dan € 63.288 per
jaar (het in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 tekst
per 31 december 2005 opgenomen bedrag). Een tijdelijke oudedagslijfrente
die ontstaat als gevolg van de omzetting van een andere aanspraak mag
geen hogere uitkeringen hebben dan het bedrag genoemd in artikel 3.125,
eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 op het tijdstip van omzetting.
Als de vastgestelde uitkeringen hoger zijn, worden voor dit hogere deel
negatieve uitgaven in aanmerking genomen.
Bij de omzetting in een overbruggingslijfrente is ook van belang of de
omgezette aanspraak voortvloeit uit premies die vóór 1 januari 2006 zijn
afgetrokken (artikel 10a.1, eerste lid, van de Wet IB 2001). Als er na
31 december 2005 nog premies zijn betaald die niet naar 2005 zijn
teruggewenteld, kan slechts een overbruggingslijfrente worden bedongen tot
het bedrag van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak op
31 december 2005 (artikel 10a.1, derde lid, van de Wet IB 2001) (zie
paragraaf 4.6.2).
9.5. Uiterste ingangsdatum (tijdelijke) oudedagslijfrente onder
Brede Herwaardering gesloten
Onder het regime van de Brede Herwaardering bestond de mogelijkheid een
oudedagslijfrente en een tijdelijke oudedagslijfrente te bedingen zonder dat
daarbij een uiterste ingangsdatum van toepassing was. Met de
inwerkingtreding van de Wet IB 2001 geldt er wel een uiterste ingangsdatum
voor dergelijke lijfrenten. Beide lijfrentevormen mogen niet later ingaan dan
in het jaar waarin de belastingplichtige 70 jaar wordt. Voor premieaftrek was
het niet nodig de Brede Herwaardingspolis aan te laten passen als in de
polis een (tijdelijke) oudedagslijfrente is verzekerd die ingaat in een
kalenderjaar na het bereiken van de leeftijd van 70 jaar van de
belastingplichtige (paragraaf 5.1.2).
Goedkeuring
Als in een Brede Herwaarderinglijfrentepolis vóór 1 januari 2001 al een
ingangsdatum was opgenomen waaruit blijkt dat de lijfrentetermijnen een
aanvang zullen nemen na het jaar waarin de verzekeringnemer de leeftijd
van 70 jaar heeft bereikt, keur ik op grond van artikel 63 van de AWR
(hardheidsclausule) goed dat de polis wordt uitgevoerd zoals civielrechtelijk
is overeengekomen. Er worden dan geen negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen en er wordt geen
revisierente berekend (artikel 3.133, tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB
2001, artikel 30i van de AWR). Dit geldt ook als de polis wordt
overgedragen aan een andere verzekeraar onder voorwaarde dat de tekst in
de polis ongewijzigd blijft.
|