Als bij een nabestaandenlijfrente, al dan niet in combinatie met een
oudedagslijfrente, de verzekerde persoon overlijdt, expireert de in de polis
genoemde rekengrootheid voor de uitkering van de nabestaandenlijfrente.
De begunstigde kan kiezen voor een uitkering ineens in plaats van een
nabestaandenlijfrente. Dit wordt aangemerkt als een afkoop. De waarde in
het economische verkeer van de nabestaandenlijfrente wordt als negatieve
uitgave voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen.
Omdat de afkoop plaatsvindt op het tijdstip waarop nog geen lijfrenteuitkeringen
zijn vervallen, zou deze waarde ten minste gesteld moeten
worden op het totaalbedrag van de premiedelen die voor de
nabestaandenlijfrente zijn afgetrokken.
De toepassing van de minimumwaarderingsregel in deze specifieke situatie
is niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. In deze
situatie is het verzekerd risico ingetreden en dus geen sprake van
oneigenlijk gebruik dat de wetgever heeft willen tegengaan met de
minimumwaarderingsregel. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
worden in een dergelijk geval in aanmerking genomen tot de (lagere)
waarde in het economische verkeer van de nabestaandenlijfrente. Over
deze waarde is revisierente verschuldigd.
(tekst Besluit van 3 juni 2008, nr. CPP2008/287M)
|