De Commissie over DNB
Citaten uit het rapport:
Het toezicht op de solvabiliteit, liquiditeit en vermogen is in grote lijnen goed uitgeoefend. Bij de
vergunningverlening is geconstateerd dat DSB een winstgevend bedrijf was dat aan alle eisen van
solvabiliteit en liquiditeit voldeed. Ook daarna is DNB goed op de hoogte geweest van de financiële
ontwikkelingen en heeft zij die op de juiste wijze beoordeeld. Toen de gang van zaken minder goed
werd, zijn reeds in 2007, bij de instelling van het verhoogde toezicht op DSB, de eisen betreffende
solvabiliteit en liquiditeit opgetrokken.
Verhouding Bank - Beheer
Aan dit algemene beeld wordt echter afbreuk gedaan door de wijze waarop DNB de verhouding
tussen DSB Bank en DSB Beheer heeft beoordeeld. Zoals eerder aangegeven waren in DSB Beheer
de sportieve en museale activiteiten van Scheringa ondergebracht. Deze kostten veel geld, waardoor
er een druk ontstond op DSB Bank om dividend uit te keren of leningen te verstrekken. Het inherente
gevaar van belangentegenstelling werd nog versterkt doordat er bij DSB Bank geen goede regeling
bestond voor de omgang met DSB Beheer. Een en ander heeft ertoe geleid dat de vorderingen van
DSB Bank op DSB Beheer te sterk zijn opgelopen. Bovendien vond dat oplopen voor een deel zijn
oorzaak in transacties die gericht waren op het ontwijken van prudentiële regels. Zo kocht DSB
Beheer bemiddelingsbedrijven nadat DNB geweigerd had DSB Bank daarvoor toestemming te geven
omdat de solvabiliteit van de bank daardoor te veel onder druk zou komen te staan. DSB Bank
financierde echter die transacties wel door de koopsom te lenen aan DSB Beheer.
DNB had deze problematiek eerder en indringender aan de orde moeten stellen en tot maatregelen
moeten overgaan.
De bankvergunning
De organisatie van een bank bepaalt of zij in staat is adequaat te functioneren. Naast financiële eisen
stelt de wet daarom eisen aan de zeggenschapsstructuur, aan de deskundigheid en betrouwbaarheid
van de leiding en aan de inrichting van de organisatie. Bij de vergunningverlening in 2005 moest door
DNB worden getoetst of aan die eisen was voldaan.
De toezichthouder heeft dit aspect bij de aanvraag van de vergunning onderschat.De bank had een bestuursstructuur
die niet bij een bank past. De machtspositie van de directeur-grootaandeelhouder was zodanig sterk
dat er voorzieningen verlangd hadden moeten worden om voldoende checks and balances te bereiken
en om belangenverstrengeling tegen te gaan. De statuten en reglementen bevatten op dit punt echter
nauwelijks waarborgen.
Deskundigheid op financieel terrein was ten tijde van de vergunningaanvraag slechts bij één
bestuurder aanwezig. De directeur-grootaandeelhouder was onervaren op bancair terrein. De Commissie meent dat het aanvaarden van
de directeur-grootaandeelhouder van DSB als deskundig bestuurder niet juist is gebleken. Het
ontbreken van kennis of ervaring op bancair terrein had in combinatie met de zeer sterke positie in de
zeggenschapsstructuur tot een ander oordeel moeten leiden.
DNB formuleerde als belangrijk aandachtspunt voor het toezicht dat DSB kennelijk
minder belang placht te hechten aan het op orde houden van de administratieve organisatie en het
voldoen aan compliance-vereisten. Die constatering had tot terughoudendheid bij de
vergunningverlening moeten leiden.
De Commissie meent dat op het tijdstip van de beoordeling van de aanvraag onvoldoende was
voldaan aan de eisen die voor vergunningverlening gelden. DNB had zich op het standpunt moeten
stellen dat fundamentele verbeteringen nodig zijn, voordat een positieve beslissing op de aanvraag
genomen zou kunnen worden.
Het lopende toezicht
Na de vergunningverlening is DNB bij het lopende toezicht op het functioneren van DSB en het
beleid dat de bank voerde doorgaans goed op de hoogte geweest van de ontwikkelingen bij DSB, en
heeft die in het algemeen op de juiste wijze beoordeeld. Bij het nemen van maatregelen heeft zij
echter te weinig haar tanden laten zien. In plaats daarvan probeerde zij, door zorgen kenbaar te maken
en door argumenten voor verandering aan te dragen, DSB tot handelen aan te zetten. Het dwingende
karakter van die argumenten werd door DSB echter onvoldoende ingezien, noch begreep DSB hoe
ernstig de situatie was. Aangezien DNB die ervaring bij voortduring opdeed, had dit eerder tot
opvoering van de druk op DSB moeten leiden.
Dat geldt in de eerste plaats voor de kritiek op het functioneren van het bestuur en de organisatie.
DNB heeft met grote regelmaat aangedrongen op verbeteringen in de governance. Het ging haar
daarbij steeds om het bieden van een beter tegenwicht tegen de commercieel gedreven structuur en
cultuur bij DSB. Door de leden van de RvB en RvC aan te spreken op de noodzaak daarvan,
verwachtte DNB kennelijk dat er veranderingen zouden optreden. Toen dat onvoldoende gebeurde,
heeft zij niet verder doorgepakt. Van het voornemen om een stille curator te benoemen is afgezien
omdat DSB op het laatste moment met de benoeming van Zalm als CFO kwam. Van de aankondiging
van formele maatregelen op een later moment is DNB zelfs afgestapt omdat DSB zei zich daaraan te
storen. In de eindfase zijn wel maatregelen voorbereid om tot een ander bestuur te komen, maar er
was toen geen tijd meer om die te realiseren.
Terugkijkend op de ervaringen bij DSB, meent de Commissie dat het belang van de inrichting van
de bestuursstructuur en de organisatie van DSB sterk is onderschat. Bij de verlening van de
bankvergunning waren deze voor een bank zodanig gebrekkig, dat de vergunning niet verleend had
behoren te worden. Dit gebrek heeft een stempel gedrukt op het beleid van DSB. Pogingen van DNB
om alsnog verbetering in de inrichting van DSB te brengen, hebben onvoldoende resultaat gehad.
Hoewel ingrijpender optreden ook later nog mogelijk was geweest en meer aandacht had moeten
hebben, is naar het oordeel van de Commissie duidelijk dat het geëigende moment om hierop te letten
de verlening van de vergunning is. Repareren is aanzienlijk moeilijker dan het voorkomen dat deze
problematiek ontstaat. Doordat dit laatste onvoldoende van de grond kwam, heeft DNB zich
vervolgens intensief met de beleidsvoering bij DSB moeten bezighouden. In wezen betekent dit dat
men niet de oorzaak – de gebrekkige inrichting – bestrijdt, maar de gevolgen daarvan.
Bij het lopende toezicht is DNB, op enkele belangrijke uitzonderingen na, goed op de hoogte
geweest van de ontwikkelingen bij DSB. DNB heeft die ontwikkelingen doorgaans ook goed
beoordeeld. In haar optreden is zij evenwel niet krachtdadig genoeg geweest om voldoende resultaten
te bereiken.
|